De Carrington-doctrine
Wanneer moet een bewindspersoon aftreden? Formeel heeft een bewindspersoon het vertrouwen van de Staten-Generaal totdat het tegendeel is gebleken. Dat heet de vertrouwensregel. Maar wanneer is de Kamer bereid zijn vertrouwen in een bewindspersoon op te zeggen? Complicerende factor hierbij is het gegeven dat de meerderheid van de Kamer (de coalitiefracties) willen dat het kabinet blijft zitten waar het zit, namelijk in het zogenaamde vak K. Het opzeggen van het vertrouwen in één van de bewindspersonen leidt vrijwel automatisch tot schade voor de partij waar de persoon lid van is en daarom kan het naar huis sturen van een minister of staatssecretaris leiden tot spanningen in het kabinet en de coalitie. Wanneer niet een van de partijen die deelnemen in de regering echt behoefte heeft aan vervroegde verkiezingen, zal men uiteindelijk altijd proberen de onderlinge verhoudingen zo goed mogelijk te houden.
Het was Frits Bolkestein die – toen nog in de oude zaal – voor het eerst verwees naar de Carrington-doctrine. ‘Doctrine’ is een groot woord, maar bedoeld wordt de stelregel dat het goed is dat bewindspersonen niet koste wat het kost maar op hun zetel willen blijven zitten. Wat was het geval? Lord Carrington trad af omdat hij als minister van Buitenlandse Zaken niet op de hoogte was van de plannen van de Argentijnse regering om de Falklandeilanden te overvallen. De inlichtingendienst had duidelijk gefaald. De Engelsen, die nog steeds de scepter zwaaiden op de eilandengroep voor de Argentijnse kust, werden dus volledig verrast door de aanval. Carrington trok zijn conclusies en trad af.
Bolkestein bepleitte dat wij in ons land ook een dergelijk soort opvatting als stelregel zouden moeten hanteren. Een juiste gedachte, lijkt me. Ministers zijn altijd verantwoordelijk: zowel wanneer ze iets niet weten, en daardoor verkeerd handelen, maar ook wanneer ze iets wel weten en niet goed handelen op basis van die kennis.
De eerste minister die op grond van deze theorie eigenlijk had moeten aftreden is Joris Voorhoeve (VVD), minister van Defensie. Hoewel hij de zogenaamde save haven Srebrenica had ge-erfd van zijn voorganger Ter Beek, is er zoveel fout gegaan dat aftreden op zijn plaats zou zijn geweest. Srebrenica is gevallen en duizenden moslimmannen zijn daarna omgebr
acht door de Servische veroveraars. Nog steeds is niet duidelijk welke rol daar door de verschillende partijen is gespeeld. Met name de VN-leiding valt veel te verwijten. Ten eerste dat ze ooit het concept van de save haven heeft omarmd, terwijl vooraf al vaststond dat ze niet bereid was de wijkplaatsen echt te verdedigen. Ten tweede dat ze de moslims maar ook de Nederlandse militairen van Dutchbat in de waan heeft gelaten dat ze dat wel zou doen – een vorm van cynisme van de bovenste plank.
Voorhoeve heeft zelf later weleens toegegeven in die dagen rond de val van Srebrenica te hebben gedacht aan aftreden. De Tweede Kamer heeft er echter nooit op aangedrongen en dat had weer alles te maken met de rol die de Kamer zelf in de hele geschiedenis had gespeeld. Het was de Tweede Kamer die destijds van minister Ter Beek eiste dat Nederland de enclave Srebrenica voor zijn rekening zou nemen. En dat terwijl geen ander land daar aan wilde omdat de plaats veel te geïsoleerd lag. Diezelfde Kamer kon Voorhoeve dus moeilijk naar huis sturen – Carrington-doctrine of niet.
In chronologische volgorde was de tweede bewindspersoon van Paars die eigenlijk had moeten aftreden minister Sorgdrager van Justitie. In de affaire-Van Randwijck – een gouden handdruk voor een falende bestuurder – ging ze helemaal in de fout. In de Kamer heb ik er toen het volgende over gezegd:
Meneer Van Krantwijk werkte tientallen jaren bij daf in Eindhoven. Hij moest hard werken en verdiende niet veel, maar was toch redelijk tevreden met zijn werk en zijn salaris. Op een dag kreeg hij te horen dat hij kon vertrekken. In verband met een reorganisatie. Zonder enige vorm van financiële genoegdoening werd hij op straat gezet. Geen gouden handdruk, helemaal geen handdruk zelfs – een vuistslag, dat was wat hij kreeg.
Meneer Van Krantwijk doet nu elke morgen om halfzes een krantenwijkje, om zo nog iets leuks te kunnen doen op zijn oude dag. Het verhaal van meneer Van Krantwijk staat voor hoe het alle gewone mensen in dit land vergaat.
Hoe anders vergaat het meneer Van Randwijck! Al lange tijd functioneert de man slecht. De minister spreekt over ‘schadelijke defecten in het justitieel bestuur in het ressort Amsterdam’, en stelt zelfs vast dat de situatie na een functioneringsgesprek in april ’94 verder is verslechterd. En wat doet de minister? Ze geeft de man geen ontslag, ze geeft hem geen ander werk, ze zet hem niet op non-actief. Nee, ze komt met hem een regeling overeen waar iedere Nederlander meteen blind voor zou tekenen. Doorbetaling van het loon tot de pensioengerechtigde leeftijd, plus nog eens een gouden handdruk van 500000 gulden, een voorziening waardoor de pensioenaanspraken op peil blijven en een vergoeding voor de kosten in verband met juridische bijstand.
Als de heer Van Randwijck goed had gefunctioneerd, dan had hij alleen zijn salaris gehad. Anders dan een beloning voor slecht gedrag kan ik het niet zien.
Waarom is deze minister niet gewoon naar de ambtenarenrechter gestapt? Waarom is de landsadvocaat niet ingeschakeld?
De bestuurders van dit land vervreemden zich steeds verder van de burgers. Niet alleen vanwege de slechte maatregelen die genomen worden en die mensen rechtstreeks duperen, maar ook omdat steeds weer het beeld bevestigd wordt dat de mensen met de bretels elkaar de hand boven het hoofd houden, ten koste van de mensen met een buikriem – die moet immers steeds verder worden aangehaald. In die zin staat deze zaak rond graaf Van Randwijck niet op zichzelf. Ook falende burgemeesters, wethouders en gedeputeerden hebben goede wachtregelingen. Dat geldt zelfs voor kamerleden.
De motie van wantrouwen die ik indiende kreeg de steun van vrijwel de gehele oppositie. De coalitiepartijen gaven de minister onomwonden het vertrouwen, nadat ze daar expliciet om had gevraagd.