De papierlawine en het vergadermonster
Een van de vragen die mijn collega Remi Poppe en mij aan de vooravond van ons kamerlidmaatschap het meest bezighielden was deze: hoe overleven we de papierlawine en alle vergaderingen? Vaker heb ik de Kamer vergeleken met een ‘geestelijk’ strafkamp met als terreurmiddelen de telefoon, het papier en de vergaderingen. Het neemt je allemaal zo in beslag dat de vrijheid van denken welhaast nul is. Dagelijks belandt er op onze bureaus een stapel papier van zo’n halve meter dikte. Veel nota’s, veel rapporten, veel brieven, veel kranten. Dat is natuurlijk niet allemaal te lezen, maar je moet er wel naar kijken en zorgen dat het op de juiste plaats komt. In de meeste gevallen is die juiste plaats het bureau van iemand anders, en wel van een van die Binnenhofbewoners die hun werk verrichten in grote anonimiteit, maar zonder wie geen parlementariër ook maar een dag zou kunnen functioneren. De medewerkers van de SP-fractie opereren als waren zij zelf kamerlid. Zij lezen alles, en dat niet alleen: zij onderhouden bovendien de contacten met de echte wereld. Vaak nemen ze daartoe zelf het initiatief, vaak ook nemen mensen contact op met hen.
Misschien wel de belangrijkste beslissing die wij als fractie ooit hebben genomen, is de instelling van de SP-Alarmlijn. Dit gratis 06-nummer, dat in september 1994 in gebruik werd genomen, biedt iedereen die dat wil de gelegenheid om rechtstreeks contact op te nemen met de SP-fractie in de Tweede Kamer. Zo kunnen mensen ons de problemen voorleggen waarin zij als gevolg van politieke besluiten of maatschappelijke omstandigheden zijn beland. Of ze kunnen zaken doorgeven waarvan zij denken dat wij die moeten weten. Inmiddels is de lijn al meer dan tienduizendmaal gebeld. Heel veel zaken hebben we met behulp van de informatie die zo verkregen werd, in de Kamer aan de orde kunnen stellen.
Zonder de Alarmlijn, en zonder de medewerkers die al die telefoontjes aannemen, bespreken en van een vervolg voorzien, zou de SP nooit de rol hebben kunnen spelen die de partij nu in de Tweede Kamer speelt. Als politici klagen over de kloof tussen burger en politiek, zouden ze eens moeten kijken hoe bereikbaar ze eigenlijk zijn. En hoezeer hun het zicht op de werkelijke wereld is ontnomen door de papierlawine die dagelijks over hen wordt uitgestort.
Het tweede grote gevaar dat elke politicus bedreigt, is dat hij met huid en haar wordt verzwolgen door het vergadermonster. Dit tijd-, energie- en mensenverslindende wezen heeft het nergens zo goed als in de gebouwen rond het Binnenhof. Tientallen vergaderingen vinden er dagelijks plaats. Voor een tweemansfractie is dat natuurlijk onmogelijk allemaal bij te houden. Dus streven we ernaar om in ieder geval bij alle belangrijke vergaderingen aanwezig te zijn – waarbij we nog regelmatig onze tanden stukbijten op de vraag wat belangrijk is en wat niet.
Het treurige is dat zelfs de belangrijke vergaderingen vaak langdradig en saai zijn, terwijl de uitkomst meestal vooraf al vaststaat. Zeker als het om belangrijke onderwerpen gaat, hebben de coalitiepartijen vaak al lang en breed onderling overlegd wat ieders inzet zal zijn en wat de uitkomst moet worden van het debat. Wordt een kwestie écht belangrijk gevonden, dan schroomt men niet om ook nog de betreffende bewindspersoon bij het vooroverleg uit te nodigen. En verder is er natuurlijk altijd nog het Torentjes-overleg, in de hoogtijjaren van het cda vervloekt als een christen-democratische uitwas, maar onder Paars fris en vrolijk voortgezet. Elke woensdagmiddag om klokslag 12.00 uur mogen de voorzitters van de regeringsfracties even ‘op schoot bij de premier’. Inmiddels is het ook een toeristische attractie geworden.
Door al die voorkokerij worden debatten natuurlijk al snel schijnvertoningen, rituelen. Wie getuige wil zijn van een zinnig en diepgravend debat over de vele fundamentele veranderingen die onze samenleving momenteel doormaakt, moet niet in Den Haag zijn. Daar gaat het, treurig genoeg, vaker om het spel dan om de knikkers.
Bij de Algemene Beschouwingen in 1996 heb ik mijn ongenoegen uitgesproken over de gang van zaken bij die ‘toogdagen van de politiek’. Als er één gelegenheid is waarbij de ideologieën elkaar zouden moeten bevragen, is het wel op deze dagen meteen na de troonrede en de presentatie van de miljoenennota. Maar ook dan gebeurt het niet. De twee dagen, waarin de Algemene Beschouwingen van de fractievoorzitters worden gehouden en afgehandeld moeten zijn, zijn meer en meer een rituele vertoning geworden. Noch letterlijk, noch figuurlijk worden de mensen er iets wijzer van. De woordvoerders van de fracties – bij de Algemene Beschouwingen zijn dat de fractievoorzitters – schieten van onderwerp naar onderwerp, raken alles even aan, maar veranderen niets. ‘Vrijblijvende Bespiegelingen’ zou een betere benaming zijn voor wat een van de belangrijkste politieke gebeurtenissen van het jaar zou horen te zijn. Vroeger puilde de publieke tribune tijdens deze dagen uit. Je moest reserveren, anders had je geen plaats. Tegenwoordig kun je er een kanon afschieten zonder iemand te raken.
Bij de Algemene Beschouwingen zou het naar mijn idee moeten gaan over de analyse van de werkelijkheid, de visie van partijen op mens, economie en samenleving, en in het bijzonder over de doelen die wij nastreven op middellange en lange termijn. Dát zijn namelijk de zaken waaraan de politiek zijn bestaansrecht ontleent. Sommigen verwensen de ideologieën, anderen wensen de terugkeer ervan; maar feit is dat de ideologieën nooit zijn weggeweest en dat politiek per definitie alles met ideologie heeft te maken. Ware dat niet zo, dan konden wij alles overlaten aan de ambtenaren.
In de tweede termijn van de beschouwingen in 1996 heb ik een motie ingediend waarin werd voorgesteld de Algemene Beschouwingen in het vervolg een bepaald motto mee te geven. Ik heb het voorbeeld genoemd van de groeiende tweedeling in de samenleving. Je zou ook kunnen denken aan ‘de rol van de overheid in relatie tot de markt en de rest van de samenleving’, of ‘de tegenstelling tussen economie en ecologie’. De motie werd verworpen.
Echt debat is in de Kamer moeilijk van de grond te krijgen, en dat zal voorlopig ook nog wel zo blijven. De meerderheid (die de basis in de Kamer vormt voor het kabinet) heeft geen behoefte aan echt debat. Dat is maar lastig en draagt allerlei risico’s in zich voor de coalitie. Je kunt het ook ‘de arrogantie van de macht’ noemen.
Aan de vooravond van de Algemene Beschouwingen van 1997 zei PvdA-fractievoorzitter Wallage in een interview met de Volkskrant dat hij zich zorgen maakte over de zwakke positie van het parlement ten opzichte van de regering. Een zéér opmerkelijke uitspraak! Want zijn het niet juist de paarse fracties, inclusief zijn eigen PvdA geweest die steeds maar weer het regeerakkoord als onverbiddelijk dictaat hebben gepresenteerd? Heeft Wallage met zijn fractie niet gewoon meegeregeerd, in plaats van zich te hebben ingespannen voor een kritische controle van het kabinet? Hoeveel debatten zijn er niet op een oneigenlijke wijze gevoerd, juist omdat het coalitiebelang niet geschonden mocht worden? Geen wonder dat het kamerlid Wallage naar eigen zeggen op straat regelmatig wordt aangesproken als ‘minister Wallage’. Mij overkomt dat nou nooit!
Het verhaal van Wallage is slechts een schaamlap voor zijn ware bedoeling: het enige concrete voorstel dat hij in het interview deed, was om het aantal kamerleden terug te brengen van honderdvijftig naar honderd. Maar waarom zouden die honderd automatisch betere kamerleden zijn dan de honderdvijftig die we nu hebben? Omdat ze dan meer generalisten zouden zijn? Flauwekul. Kwantiteit en kwaliteit hebben in deze niets, maar dan ook niets met elkaar te maken. Het enige effect dat op voorhand reeds vaststaat is dat het de kleinere fracties in de Kamer – de fracties die niet zelden juist het zout in de pap zijn – moeilijker wordt gemaakt goed te functioneren.
Als we spreken over de bedreigingen van de democratie, zouden we het moeten hebben over de Europese integratie, de introductie op steeds meer terreinen in de samenleving van de werking van de markt (die zich niets gelegen laat liggen aan democratische regels), en over de teloorgang van de politieke partijen als exponenten van een bepaalde ideologische opvatting en als belangrijke schakel tussen burger en bestuur.
Maar juist over al die zaken is het in de Kamer moeizaam debatteren. Ook met de heer Wallage.