De val van Robin L.
Robin Linschoten, wie kent hem niet? Op de laatste avond voor de zomervakantie van de Kamer in 1996 trok hij zijn conclusies. Hij eiste van de fracties van PvdA en D66 het volledige vertrouwen. ‘Ik wil niet dat er nog een millimeter van wantrouwen blijft bestaan.’ Hij kon het eisen, maar het totale vertrouwen kreeg hij niet. Ook niet toen de drie coalitiepartijen voor spoedberaad in het Torentje bijeen waren. Daarop kon Robin Linschoten, het grote talent van de VVD, niets anders doen dan zijn biezen pakken – en dat deed hij ook. De volgende morgen diende hij zijn ontslag in bij de koningin.
De affaire-Linschoten begon in de maand december van 1995. De Tweede Kamer behandelde de wulbz, de Wet uitbetaling loon bij ziekte. Beter gezegd: de Kamer debatteerde over de afschaffing van de Ziektewet. Bazen, zo vond het kabinet, moesten voortaan zelf opdraaien voor de kosten van het ziek zijn van hun personeel. Natuurlijk zouden ze zichzelf tegen dat risico kunnen verzekeren, maar dan moesten ze een premie betalen die gerelateerd is aan het ziekteverzuim. Inmiddels bestond er al een wet die maakte dat bazen verantwoordelijk waren voor de eerste weken dat een werknemer ziek is – deze wet zou die periode uitbreiden naar 52 weken. Van veel kanten was er verzet tegen de nieuwe wet. Het belangrijkste bezwaar: werkgevers zouden nog meer de neiging krijgen sollicitanten te gaan selecteren op gezondheid en leeftijd. Mensen waar iets mee was zouden zo nooit meer aan de slag komen.
In het debat over de wet heb ik zelf steeds de principiële stelling betrokken dat onderwerpen als ziekte en gezondheid niet thuishoren in de relatie werkgever-werknemer. Zij zijn immers geen gelijke partijen, en de werknemer zal dus altijd het onderspit delven. Bazen zullen maximale druk op hun personeelsleden uitoefenen om snel weer aan het werk te gaan. Er waren in december ’96 al vele voorbeelden bekend van bedrijven die daar erg ver in gingen. Een bedrijf als daf gaf zijn werknemers bijvoorbeeld een premie als een werknemer zich een heel jaar lang niet ziek had gemeld. Gevolg: veel mensen werkten ziek door!
Ten tijde van het debat in de Kamer gingen er geruchten dat het ctsv (College Toezicht Sociale Verzekeringen) inmiddels beschikte over een evaluatie van de oude wet. Uit die evaluatie zou blijken dat het ziekteverzuim als gevolg van de privatisering in de eerste weken al dramatisch was gedaald en dat er dus geen enkele reden meer bestond om die termijn op te rekken tot 52 weken. Bovendien zou door het onderzoek bevestigd worden dat er steeds meer risico-selectie was onder sollicitanten. De Kamer was natuurlijk razendbenieuwd naar de precieze conclusies uit die evaluatie, maar omdat het bestuur er nog niet formeel naar had gekeken, toonde Linschoten, toen hem de resultaten door het ctsv werden aangeboden, geen belangstelling. Dat was merkwaardig. Was dat alleen maar een puur formele opstelling of zat daar meer achter?
Niet lang daarna kwam het ctsv zelf ook danig in opspraak. De organisatie rammelde vreselijk en het bestuur was niet competent. Mevrouw Van Leeuwen (VVD) en de heren Van Otterloo (PvdA) en Van Rooyen (cda), die samen dat bestuur vormden, waren op die plaats terechtgekomen in het kader van de tot dan toe vanzelfsprekende partijpolitieke benoemingen. Niet hun kwaliteit gaf de doorslag, maar het feit dat zij op zoek waren naar een baantje en dat de staatssecretaris drie baantjes had te vergeven. Daar kwam nog bij dat men zichzelf vorstelijke salarissen toebedeelde: de voorzitter, Dian van Leeuwen, 300.000 gulden per jaar, de twee anderen 250.000.
Centrale vraag in de hele affaire was: bestaat er een relatie tussen de wijze van benoemen van deze bestuurders en het feit dat de resultaten van de evaluatie niet tijdig – te weten vóór de behandeling van de nieuwe wet – formeel ter beschikking waren gesteld aan de Kamer? Echt opgehelderd is de gang van zaken nooit. Ook niet door de parlementaire enquêtecommissie onder leiding van de PvdA’er Van Zijl, die de Kamer naar aanleiding van alle commotie instelde. Toch waren de conclusies van het rapport vernietigend voor het bestuur van het ctsv en ook voor de verantwoordelijke staatssecretaris. De wijze van benoemen, maar ook het functioneren van het bestuur en het toezicht daarop, werd flink bekritiseerd. In een debat van de Kamer met de commissie-Van Zijl werden de conclusies van het rapport door vrijwel de gehele Tweede Kamer overgenomen. De dag erna volgde de confrontatie met de staatssecretaris zelf. Het was duidelijk dat de VVD het voortbestaan van het paarse kabinet niet verbond aan het lot van de staatssecretaris. Daardoor voelden PvdA en D66 zich vrij in hun oordeel over Linschoten en dat oordeel was niet mals. Paars wilde Linschoten kwijt, hij was te veel beschadigd, was een risico geworden voor de coalitie, en zijn gezag was te zeer ondermijnd om nog met overtuiging de verdere bezuinigingen die Paars in petto had in het kader van de sociale zekerheid in de Kamer te kunnen verdedigen. Exit Linschoten.
Algemeen wordt aangenomen dat er niet echt invloed op Linschoten is uitgeoefend om af te treden. Het niet-geven van steun op het cruciale moment was voor hem voldoende om te kunnen vaststellen dat zijn tijd was gekomen. De man is voor die stap later meer dan eens geprezen. En niet geheel ten onrechte, zoals wij verderop zullen zien.
In de ctsv-affaire was de SP-fractie ongetwijfeld de best geïnformeerde fractie van de Kamer. Deels was dat te danken aan uitvoerig eigen onderzoek, maar zeker zo belangrijk was de bereidheid van mensen die rechtstreeks bij de zaak betrokken waren om ons vroegtijdig te informeren over wat er precies achter de schermen allemaal speelde.
Dat leidde er onder meer toe dat ik reeds in een vroeg stadium tot de conclusie was gekomen dat Linschoten had gelogen. In een interview door Jeroen Pauw voor Veronica heb ik dat toen ook onomwonden gezegd. In het kamerdebat dat de week erop volgde, kwam Linschoten terug op die uitspraak en wilde dat ik mijn woorden terugnam. Vanzelfsprekend heb ik dat geweigerd, hoewel het erop leek dat de hele Kamer Linschoten steunde. Zelfs Paul Rosenmöller van GroenLinks wilde niet meer dat mijn naam onder een motie zou staan waarin werd verzocht om een nader onderzoek. Zeggen dat een bewindspersoon liegt als hij de waarheid niet spreekt, dat is kennelijk ‘not done’.
Dat onderzoek kwam er uiteindelijk toch, en daaruit bleek dat er inderdaad een groot verschil bestond tussen wat Linschoten had gezegd en geschreven, en wat er werkelijk was gebeurd. Jeltje van Nieuwenhoven van de PvdA sprak in dit verband over ‘schuren langs de waarheid’ – een kolderieker eufemisme heb ik in de Kamer sindsdien niet meer vernomen.
De hele affaire heeft trouwens nog een staartje gekregen. Op een gegeven moment werd ik gebeld door een rechercheur van de rijksrecherche. Dat gesprek ging ongeveer als volgt:
‘Spreek ik met Marijnissen, het SP-kamerlid?’
‘Daar spreekt u mee.’
‘Ik zou u graag een keer spreken over het uitgelekte ctsv-rapport over de Ziektewet in december ’95.’
‘Word ik ergens van verdacht?’ wilde ik weten.
‘Nee, gewoon, even praten.’
‘Daar heb ik totaal geen behoefte aan.’
‘Maar de minister van Justitie heeft gezegd dat ik u mocht ondervragen!’
‘Wat? Heeft de minister dat gezegd? Wat heeft die met mij te maken? De Kamer controleert het kabinet, maar het kabinet heeft niets te maken met hoe ik aan mijn informatie kom.’
Het duurde even voor het tot me doordrong, maar hoorde ik het nu goed? Waarom vraagt een rechercheur eerst aan de minister van Justitie toestemming om een kamerlid te mogen ondervragen?
Ik ben onmiddellijk in de pen geklommen en heb de minister gevraagd wat dit te betekenen had. Sinds wanneer stemt de minister in met een onderzoek van de rijksrecherche naar kamerleden die slechts hun werk zo goed mogelijk en in alle onafhankelijkheid willen doen?
Maar dan is er nog iets. Waarom wordt – wanneer de rijksrecherche een onderzoek doet en daarbij politici in beeld komen – eerst de minister van Justitie om zijn of haar mening gevraagd? Waaraan hebben kamerleden – en ook ministers zoals later zou blijken – deze ‘beschermde’ positie te danken? Ik heb in totaal drie keer vragen moeten stellen om wat meer zicht te krijgen op wat hier nu speelde.
Met betrekking tot het eerste zegt de minister: Het ging om een oriënterend onderzoek. Kamerleden konden zelf beslissen of ze mee zouden doen of niet, en of ze wel of niet informatie zouden verstrekken. Over het tweede zegt ze: ‘In het geval het voornemen bestaat een kamerlid te horen, wordt de minister van Justitie persoonlijk daaromtrent door het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Dit gebeurt gemiddeld hooguit een keer per jaar. Het is op zich denkbaar dat de minister van Justitie zijn visie aan het Openbaar Ministerie daaromtrent kenbaar maakt. Ik heb dat nimmer gedaan. Het is mij niet bekend of dat ook geldt voor mijn voorgangers.’
Sommige kamerleden hebben de rijksrecherche wel te woord gestaan. Waarom weet ik niet. Lekken van stukken en informatie is in Den Haag aan de orde van de dag. Het leuke in deze zaak is echter dat nooit duidelijk geworden is óf er ook echt gelekt is, óf er één of meerdere kamerleden waren die vroegtijdig de beschikking hadden over de evaluatierapporten van het ctsv.