De vierkante cirkel van Rick van der Ploeg

Rick van der Ploeg, hoogleraar staathuishoudkunde aan de Universiteit van Amsterdam, is een man met ambitie. In 1994 trad hij toe tot de PvdA-fractie in de Tweede Kamer en werd meteen gebombardeerd tot financieel specialist – een van de belangrijkste portefeuilles die er in de grote fracties te verdelen vallen. Later nam hij ook zitting in het bestuur van de Tweede-Kamerfractie. Aan de vooravond van het verkiezingscongres van zijn partij – een kleine vier jaar later – zorgde hij, samen met zijn fractiegenoten en geestverwanten Adri Duyvestein en Rob Oudkerk, voor enige opwinding door openlijk kritiek uit te oefenen op fractievoorzitter Wallage. Hoewel het drietal met geen woord repte over wie Wallage in een volgende kabinetsperiode zou moeten vervangen, lag het antwoord op die vraag voor de hand: één van de drie heren zelf natuurlijk.
Van der Ploeg is bij uitstek een representant van het nieuwe denken in de PvdA. In 1997 verscheen bij uitgeverij Prometheus van zijn hand het boek Een schaap in wolfskleren. Doel van het boek: uitleggen hoe de roep om meer marktwerking en concurrentie (ook in nutsfuncties als elektriciteitsvoorziening en openbaar vervoer) valt te verenigen met een sociaal beleid. In een interview met Hervormd Nederland naar aanleiding van zijn boek zei Van der Ploeg destijds dat het wemelt van de mythen en misverstanden over de economie. En inderdaad, in zijn boek ontmaskert hij een aantal van die mythen. Maar hij brengt tegelijkertijd een aantal nieuwe mythen in omloop. In de Tweede Kamer, maar vooral ook daarbuiten, heb ik mij de afgelopen jaren grote moeite getroost om de nieuwe mythen van Van der Ploeg kritisch tegen het licht te houden. Een kleine weerslag daarvan vindt u hieronder.
Het eerste hoofdstuk van het boek kreeg als titel mee: ‘Waarom ik geen VVD’er ben.’ Blijkbaar voelde Van der Ploeg zelf ook wel aan dat hij, als vrijemarktjongen, iets had uit te leggen. Hij schrijft: ‘Door de overdreven rechtse ideeën van de VVD dreigt er een tweedeling te ontstaan en wordt de solidariteit tussen jong en oud, gezond en ziek, en rijk en arm aangetast.’ Zelden ben ik het zo met hem eens geweest. Ik zou het alleen nog iets sterker willen formuleren: die tweedeling bestaat al en is met name tot stand gekomen onder het vorige en het paarse kabinet, beide met deelname van Ricks PvdA. Eerder in dit boek heb ik al de vele terreinen opgesomd waarop de tweedeling van Nederland momenteel gestalte krijgt. Het opmerkelijke is dat Rick van der Ploeg door middel van zijn stemgedrag in de Kamer er (zelden of) nooit blijk van heeft gegeven dat hem dat werkelijk zorgen baart. In zijn boek suggereert hij bijvoorbeeld meer oog te hebben dan de VVD voor risicoselectie die onvermijdelijk verbonden is met (gedeeltelijke) privatisering van de Ziektewet, de wao en de ziekenfondsen. Desalniettemin heeft hij die privatisering in de Kamer van harte ondersteund. Natuurlijk zijn er tal van goede redenen om geen lid te worden van de VVD, maar ik moet wel vaststellen dat Van der Ploeg de verschillen tussen zijn ideeën en die van de VVD kunstmatig groter maakt dan ze in werkelijkheid zijn – een trekje waar meer PvdA’ers last van hebben, vooral in verkiezingstijd. De werkelijke reden waarom Van der Ploeg geen VVD’er is, ligt vermoedelijk in het feit dat je tegenwoordig met allerlei VVD-ideeën net zo goed bij de PvdA terecht kunt.
In zijn boek stelt Van der Ploeg vast dat marktwerking de doelmatigheid bevordert, maar vaak niet rechtvaardig uitpakt. ‘Linkse politieke partijen zullen voor rechtvaardigheid kiezen, terwijl rechtse partijen doelmatigheid zullen prefereren,’ schrijft hij. Als dat zo is dan stel ik vast dat de PvdA dus een rechtse partij is geworden, want de gehele fractie, inclusief Van der Ploeg, heeft de afgelopen vier jaar doelmatigheid boven rechtvaardigheid verkozen. Tijdens de Algemene Beschouwingen in 1995 citeerde Bolkestein triomfantelijk uit een artikel van Van der Ploeg: ‘De voordelen van de moderne markteconomie zijn verbijsterend.’ Van der Ploeg heeft – net als de liberale leider Bolkestein – zijn bewondering voor de vrije markt, waar de wet van vraag en aanbod de boventoon voeren, inderdaad nooit onder stoelen of banken gestoken. Bolkestein heb ik tijdens een debat eens de vraag voorgelegd: ‘Als u nu zo overtuigd bent van de voordelen van de markt, als u nu zo zeker weet dat het door de markt allemaal beter en efficiënter kan, waarom niet voorgesteld dat ook politie, brandweer en het gevangeniswezen worden geprivatiseerd?’ Dan kunnen de verschillende politiediensten met elkaar concurreren, en zul je eens zien hoe het oplossingspercentage omhoog vliegt. ‘Kerntaken van de overheid mogen niet worden geprivatiseerd,’ was zijn afgemeten reactie. Maar hoezo kerntaken van de overheid niet? Als de overheid nu de doelen formuleert en de markt kan het goed en efficiënt uitvoeren, wat is dan het probleem? Waarom kan op terreinen van politie, brandweer en gevangeniswezen niet, wat naar het inzicht van de liberalen in de gezondheidszorg, in het onderwijs en in het openbaar vervoer allemaal wel kan?
Maar zijn die door Van der Ploeg en Bolkestein zo broederlijk geroemde vrije markten eigenlijk wel zo vrij? Singapore geldt, zelfs nu Zuidoost-Azië een diepe crisis doormaakt, als één van de voorbeeldeconomieën waarvan het enorme succes wordt toegeschreven aan de vrije markt. In Economen hebben geen idee schrijft Paul Ormerod echter terecht: ‘Het was de overheid [van Singapore], en niet de vrije markt, die vond dat een beleid inzake het gebruik van informatietechnologie de belangrijkste zorg was van een goed modern bestuur. Er zijn enorme investeringen gedaan, zowel in een openbare infrastructuur als via een telecommunicatiemaatschappij in overheidsbezit, om te zorgen dat Singapore letterlijk wereldleider is in het gebruik van informatietechnologie. Het was dus de overheid, en niet de vrije markt, die in de context van economische planning besloot dat de vaardigheden van de werknemers voortdurend verbeterd moesten worden. En het was de overheid die een van de klassieke economische problemen oploste die altijd gepaard gaan met snelle economische ontwikkelingen, namelijk verkeersopstoppingen, door zonder pardon in de vrije vervoersmarkt in te grijpen om de verkeersstroom op gang te houden en te zorgen voor een relatief schoon milieu.’ We hebben het nu niet over de democratie en de vakbondsvrijheid, waarmee het zoals bekend in Singapore en alle andere zogenoemde ‘Tijger’-landen bedroevend gesteld is, maar puur over de ten onrechte geclaimde overweldigende successen van ‘de markt’.
Inmiddels worden onder het mom van de vrije markt wel de nutsbedrijven geprivatiseerd en uitverkocht. Na de spoorwegen, het streekvervoer en de ptt zullen nu ook de elektriciteitsbedrijven en de waterzuiveraars eraan moeten geloven. De eerste slachtoffers van die nieuwe koers zijn natuurlijk de arbeiders, die betalen met een verlies aan werkgelegenheid en ingrijpende verslechteringen van de arbeidsvoorwaarden. Maar de privatisering van nutsbedrijven gaat ook ten koste van de consument, want de klant die geen winst oplevert is geen koning, zoals houders van een NS-jaarkaart voor gezinsleden inmiddels al hebben ondervonden. ‘Een trouwe klant is nog geen goede klant,’ aldus NS-directeur Den Besten (co-auteur van het VVD-verkiezingsprogramma 1998).

Een ander voorbeeld van het marktdenken van Paars (en van Rick van der Ploeg) is de nieuwe Winkeltijdenwet. Die wet is er vooral gekomen dankzij een lobby van Shell en Ahold. De lobbyisten geven dit zelf ook ruiterlijk toe. De door minister Wijers vervaardigde wet is op een paar beperkingen na door de Tweede Kamer aangenomen, mét instemming van Rick van der Ploeg. Dat maar liefst 92 procent van de detailhandel tegen was kon Rick niet overtuigen. De winkeliers moeten nu langer openblijven om te kunnen overleven, maar als ze langer openblijven dan hebben ze geen leven. Het concurrentievoordeel van de grote wordt alleen maar groter.
Het belangrijkste argument van Van der Ploeg om vóór te zijn, was dat door meer concurrentie een betere prijs-kwaliteitsverhouding zou ontstaan. Hij vergeet echter te melden dat het hier niet gaat om een vrije markt van gelijkwaardige concurrenten. Het resultaat van de verruiming is dat de kleintjes nog gemakkelijker weggeconcurreerd kunnen worden door de grote. Dat Ahold en Shell kort na de inwerkingtreding van de nieuwe wet aankondigden om supermarkten bij pompstations te gaan openen, laat precies zien wie de uiteindelijke winnaars zullen zijn.
De verruiming van de winkeltijden bevordert ook de flexibilisering van de werktijden en dat dient zowel de emancipatie als de werkgelegenheid, althans volgens Rick van der Ploeg. Maar er heeft nog niemand aangetoond dat de werkgelegenheid groter wordt. Het personeel wordt meer en meer gedegradeerd tot een soort oproepkrachten. Wat is dat voor emancipatie als je op de rottigste werktijden mag opdraven tegen de slechtst denkbare arbeidsvoorwaarden? Want in tegenstelling tot wat Van der Ploeg beweert zorgen vakbonden en werkgevers niet voor goede arbeidsvoorwaarden. De meeste meisjes en jongens die in de avonduren en op zaterdag werken hebben rechteloze contractjes die geen recht geven op extra beloning voor deze onaangename tijden.

Maar terug naar het dilemma van Rick van der Ploeg: rechtvaardigheid of de doelmatigheid van de markt? Men zou om te beginnen ‘doelmatigheid’ moeten definiëren. Want wat is er doelmatig aan om de tandartsenhulp voor volwassenen uit het ziekenfondspakket te halen, zoals de PvdA wilde? Als het doel is dat iedereen een goed gebit heeft dan is deze maatregel zeker niet doelmatig. Met deze maatregel werd een jaarlijkse besparing van 450 miljoen op de collectieve lasten beoogd, maar wanneer iedereen zich zou bijverzekeren zou dat bijna 1 miljard kosten. Het verschil tussen de besparing van 450 miljoen op de collectieve lasten en de 1 miljard kosten voor de burgers gaat gewoon het putje in, via een vergroting van de bureaucratie en de winsten van de verzekeringsmaatschappijen. Hoezo doelmatigheid?
Maar Van der Ploeg schaart zichzelf onder de linkse politici die rechtvaardigheid laten prevaleren boven doelmatigheid. Maar hoe rechtvaardig is de tandzorgmaatregel dan? Inmiddels is vastgesteld dat meer dan een kwart van de mensen met een laag inkomen zich niet heeft bijverzekerd. Binnenkort kunnen we weer, net zoals voor de oorlog, aan de kwaliteit van iemands gebit zien hoe dik zijn portemonnee is.
Een ander voorbeeld is de eigen bijdrage van 200 gulden per jaar voor de hoofdverzekerde in het ziekenfonds. Het kabinet onder leiding van een partijgenoot van Van der Ploeg wil op deze manier het beroep op de zorg terugdringen. Het zou mensen ervan moeten weerhouden gebruik te maken van de vaak dure voorzieningen. Alsof mensen voor hun plezier naar de specialist gaan. En alsof mensen het voorschrijfgedrag van hun huisarts kunnen en willen beïnvloeden vanwege de eigen bijdrage die ze moeten betalen. De doelmatigheid is bij deze maatregel helemaal ver te zoeken. De bureaucratische rompslomp kost bijna net zoveel als de maatregel opbrengt, een opbrengst (minder ‘volume’ in het jargon) die uit het oogpunt van rechtvaardigheid eigenlijk dus ongewenst is.
Beide onzinnige maatregelen zijn door de Tweede Kamer aangenomen, mét medewerking van Rick van der Ploeg én van zijn gehele PvdA-fractie. Hoe de ‘rechtvaardige’ keuze van Van der Ploeg uitpakt in de gezondheidszorg maakt duidelijk waarom de SP zich tegen zijn ‘marktsocialisme’ verzet.

Van der Ploeg wijst erop dat door gebrek aan concurrentie met name in de nutssector het gevaar bestaat van te hoge prijzen. Maar dan wil ik er toch op wijzen dat tot voor kort bijvoorbeeld in de elektriciteitssector zowel de planning als de prijzen door de overheid werden gecontroleerd. En toch had Nederland vergeleken met andere landen lage prijzen en dat in combinatie met een grote leveringszekerheid. Dat is geen vaststelling van mijzelf, maar van de aer (Algemene Energieraad). Die planning wordt nu ondermijnd door het decentraal (elektriciteits)vermogen dat buiten de centrale planning tot stand komt. Daardoor is er een overcapaciteit ontstaan en die kóst geld. De planning kunnen we helemaal in de prullenbak gooien als de elektriciteitsmarkt ook internationaal geliberaliseerd wordt, zoals het paarse kabinet nastreeft. Stel dat Frankrijk, wat niet denkbeeldig is, tegen dumpprijzen zijn atoomstroom aan Nederlandse grootverbruikers gaat leveren, dan is dat een klap voor de Nederlandse productiebedrijven die ze alleen maar kunnen opvangen door de rekening bij de kleinverbruikers neer te leggen.
De liberalisering van de energievoorziening is om nog meer redenen onverstandig. Er zullen aanzienlijke extra kosten ontstaan, niet alleen door de reorganisatie, maar ook doordat bijvoorbeeld boekhoudingen die nu centraal plaatsvinden dan zullen worden gespreid over meerdere aanbieders waardoor de administratiekosten stijgen. Extra kosten zullen er ook zijn in de infrastructuur en in het toezicht, dat veel ingewikkelder wordt. De enigen die werkelijk baat hebben bij de liberalisering zijn de grootverbruikers – bedrijven die de ene aanbieder tegen de andere zullen kunnen uitspelen en zo de toch al lage tarieven voor het bedrijfsleven (4 cent per kilowatt/uur voor een grootverbruiker tegen 20 cent voor een gewoon huishouden) nog verder kunnen drukken.
Dan iets over wat Van der Ploeg noemt ‘de mythen over de arbeidsmarkt’. Van der Ploeg is een van die mensen die maar blijven wijzen op het geweldige succes van de jarenlang volgehouden loonmatiging. Mede dankzij die loonmatiging was 1997 alweer het vierde achtereenvolgende jaar dat de winstcijfers van de bedrijven de pan uit rezen. Terecht merkt hij op dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven ligt in de hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidskosten per eenheid product zijn hier zelfs lager dan in veel lage-lonenlanden. En terwijl de winsten al hoog waren sluist de paarse overheid nog eens zo’n 5 miljard extra per jaar naar de ondernemers. Op de dag dat de PvdA bijeenkwam voor haar verkiezingscongres (waar Van der Ploeg en de zijnen overigens geen enkele steun kregen voor hun aanval op Wallage), maakte het nos Journaal bekend dat een groot aantal Nederlandse bedrijven zó verschrikkelijk veel geld in kas had, dat men amper nog wist wat ermee aan te vangen. Omdat afdracht van de rijkdom aan de mensen die dat geld voor de bedrijven bij elkaar verdiend hebben (de arbeiders dus) absoluut uit den boze is (volgens economen als Rick van der Ploeg), zullen nu grote hoeveelheden van de eigen aandelen worden teruggekocht. Zo komt het geld tenminste terecht bij diegenen die daar (alweer volgens economen als Van der Ploeg) wel recht op hebben, namelijk de aandeelhouders.
Over het fenomeen van de armoede wordt intussen wel veel gesproken, maar tot daadwerkelijke actie heeft het niet geleid.
Wanneer krijgen de paarden de haver die ze verdienen? ‘We verdienen genoeg,’ zeggen veel mensen. ‘Maar we krijgen zo weinig.’ Een flinke verhoging van in ieder geval het wettelijk minimumloon is uitstekend te verdedigen, wanneer men weet dat het de afgelopen tien jaar zo’n 20 procent is achtergebleven. Mits de koppeling in stand gehouden wordt, zullen dan ook de mensen met een uitkering er fors op vooruitgaan. Omdat de belasting op de lonen hoger is dan op de winsten zal ook de overheid zo extra inkomsten krijgen. Het zal een bestedingsimpuls losmaken waarvan met name het midden- en kleinbedrijf profiteert. En dat zal op zichzelf weer werkgelegenheid genereren. Het enige probleem met zo’n maatregel is natuurlijk dat de ideologen van de vrije markt, of ze nu lid zijn van de PvdA of de VVD, er faliekant tegen zijn.

Het gedachtegoed van Rick van der Ploeg verlangt kritische bestudering. Al zeggen ze in Amerika over economen en hun pretenties: If you’re so smart, why aren’t you rich then? Rick van der Ploeg is wel een vooraanstaand en erg loyaal lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer. Hij heeft het eerste kabinet-Kok gesteund bij al zijn daden. Daarom is zijn idee van het ‘marktsocialisme’ ook zo merkwaardig. Het is net zoiets als een ‘vierkante cirkel’. Je kunt het wel zeggen, maar niet tekenen.