Het gouden kalf

In alle nieuwsoverzichten over het jaar 1997 was hij weer te zien: de man die de personificatie genoemd mag worden van het gegeven dat zelfs op de effectenbeurzen de vette jaren niet eindeloos kunnen aanhouden. Shohei Nozawa van het Japanse effectenhuis Yamaichi stond de pers te woord. In tranen. Nou ja… daar leek het op. Steeds maar weer buigend nam hij tijdens een persconferentie alle schuld van het bankroet van zijn bedrijf op zich. Kom daar in ons land maar ‘ns om!
Nozawa en zijn bedrijf hadden in twee maanden het eigen vermogen zien slinken van 431 miljard yen tot 167 miljard yen (2,5 miljard gulden). Het failliet van Yamaichi was een gevolg van een te grote last door probleemschulden. Toen eind ja-ren tachtig de aandelenkoersen met meer dan de helft kelderden kreeg het bedrijf te maken met een verlies van 200 miljard yen.
Sowieso was 1997 geen best jaar voor het Verre Oosten. Op alle beurzen kelderden de koersen. Zuid-Korea en Indonesië kwamen in grote problemen en hadden steun van het imf en de Wereldbank nodig om weer een beetje aan geloofwaardigheid te winnen. Ook een land als Thailand dat jaren een booming economy kende kreeg te maken met een forse terugslag als gevolg van een oververhitting van de economie. Buiten een enkele speculant die een poosje op de blaren moet zitten omdat hij zich verrekend heeft, wordt ook daar de tol nu betaald door de gewone man. Hij wordt ontslagen, hij vindt geen nieuw werk, hij vervalt in armoede, en kan zijn huis verkopen. Want net als in de jaren twintig geldt ook nu weer: als de beurs kraakt, stort het leven van gewone mensen in.

In Nederland en de rest van het Westen hebben de meeste beursklanten heel andere associaties bij het jaar 1997 dan hun collega’s in het Verre Oosten. Hier tekenden de beurzen voor het ene record na het andere. In de zomer schoot de Amsterdamse beurs na een spectaculaire stijging voor het eerst in haar geschiedenis door de 1000 punten. Begin 1991 noteerde de graadmeter van de Amsterdamse beurs, de aex-index, nog een koers van 250. Over de laatste dertien jaar is de koers vertienvoudigd. Maar 1997 slaat werkelijk alles. ‘Het kan niet op!’ zoals een woordvoerder van de beurs het omschreef.
De basis onder deze enorme koersstijging is deels gelegen in de combinatie van een lage rente en een explosieve stijging van de winsten van bedrijven. Maar ook het psychologisch element speelt sterk mee. De gang van zaken op de beurs schijnt namelijk erg te appelleren aan de hebzucht van mensen. ‘Wat, heb jij geen aandelen? Heb jij een spaarrekening? Jongen, je bent een dief van je eigen portemonnee!’ Dergelijke opmerkingen krijgen zij die niet mee willen of kunnen doen aan de beursgekte steeds vaker te horen. Toen ik een hypotheek afsloot voor mijn huis zei de makelaar: ‘Neem nou een extra hoge hypotheek, dan kun je daar geld mee maken en kun je je schuld makkelijker aflossen. Iedereen doet dat tegenwoordig!’ En inderdaad, als ik de cijfers zie, dan lijkt ook de hele middenklasse zich te hebben overgegeven aan de charmes van het grote geld. En de door mijn makelaar gedane suggestie lijkt door iedereen te zijn overgenomen. Dat is een van de redenen waarom de totale hypothecaire schuld steeds sneller stijgt en inmiddels zo’n 500 miljard bedraagt. Meer en meer mensen vallen in zwijm voor deze vorm van het piramidespel: de beurs is populair. Zelfs zo populair dat we dag na dag in het tien-uurjournaal van de nos op de hoogte worden gehouden over de stand van de aex-index en de koers van de dollar. Het aantal uren op radio en tv waarin aandacht wordt besteed aan dit internationale gokspel neemt met de week toe.
Veel mensen beschouwen het handelen in aandelen als een respectabele manier om snel rijk te worden. In sommige kringen geeft het zelfs aanzien, zeker als je ook nog bereid bent om met je nieuw verworven rijkdom te koop te lopen. Maar zouden die mensen nu echt zo naïef zijn? Zouden ze werkelijk denken dat geld kan jongen, dat de beurs een soort bio-industrie voor geld is? Nu betalen in de bio-industrie van vlees de varkens, koeien en kippen de tol door middel van een ellendig bestaan. In de bio-industrie van het grote geld zijn er natuurlijk ook die betalen – hier zijn het echter geen varkens maar mensen. Dat betalen gebeurt door degenen die in dit land de haver eigenlijk verdienen, maar die niet krijgen.
Remi Poppe heeft op zijn kantoor in de Tweede Kamer een tegeltje hangen met als opschrift: ‘Arbeid is de bron van alle rijkdom.’ En zo is het maar net. Alle handel op de beurs is voor een deel speculatie, windhandel zo u wilt. Voor het andere deel is het gewoon gelegaliseerde diefstal. De werkende bevolking zorgt voor de rijkdom, maar is er geen eigenaar van. Hoe lager de lonen en hoe groter de uitbuiting, hoe groter het verschil tussen kosten en opbrengst. De kapitaalverschaffers, de knakenpoetsers van Beursplein 5, zijn er goed mee. Voor de arbeiders van dit land geldt al vijftien jaar loonmatiging, terwijl ondertussen de winsten van de bedrijven omhoogschieten.
Inmiddels behoren de jeugdlonen in dit land tot de laagste van Europa. Het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen lopen zo’n 20 procent achter bij de ontwikkeling van de gemiddelde lonen. Dit vormt, samen met de flexibilisering en het systematisch opdrijven van de arbeidsproductiviteit ‘Het Geheim van het Poldermodel’. Het is gewoon nog steeds het oude liedje: de lusten voor het kapitaal, de lasten voor de werkende bevolking.
Over 1997 is er méér verdiend met speculeren op de beurs dan door alle werkende mensen met keihard werken tezamen. En bij die werkende mensen zijn dan ook nog de managers van de bedrijven, de leden van de raden van bestuur opgeteld. En die weten inmiddels ook wat verrijking is. Zij vinden hun salaris van soms boven de 2 miljoen gulden per jaar niet genoeg en eisen meer. En wat eisen zij? Natuurlijk: opties, veel opties. Kunnen ze ook spelen, en nog bijna onbelast door de fiscus ook! In het afgelopen voorjaar werd bekend dat vierduizend managers een half miljoen gulden winst konden opstrijken, per persoon wel te verstaan.
Het kabinet en de Tweede Kamer hebben in 1997 besloten de piramidespelen te verbieden. Velen werden door het spel financieel geruïneerd. Ook veel deelnemers aan dit spel dachten dat geld oneindig kon jongen en dat je met niks doen rijk kon worden. De meesten werden al snel door schade en schande wijs. Toch is het goed dat de overheid heeft ingegrepen, al was het maar om sommigen van deze arme zielen tegen zichzelf te beschermen. Maar waarom dit spel wél verbieden, en het dobbelen met als inzet de welvaart en het welzijn van miljoenen mensen niet?
Er is nog een andere overeenstemming met het piramidespel, namelijk de vorm: een smalle top en een brede basis. Want zoals het oude spreekwoord al zegt: Grote stelen en kleine stelen, maar groten stelen het meest. (Jacob Cats – de eerste Nederlandse copywriter – bedacht deze tekst ooit voor een uithangbord van een winkel met een ruim gesorteerde collectie Goudse pijpen.) Natuurlijk zijn de hobbyisten die meedoen aan de clickfondsen slechts kleine mensen die proberen om ook een graantje mee te pikken. De werkelijk groten, de machtigen op de beurs, de effectenkantoren, de mensen dicht bij het vuur, zij allen warmen zich het best bij het kampvuur van de misplaatste zelfgenoegzaamheid.
Hoe je er ook tegenaan kijkt, de beurs is weinig anders dan het gouden kalf van de kapitalistische religie – het is een vorm van geïnstitutionaliseerd parasitisme. Beursplein 5 is een broedplaats voor de hebzucht. En ben je er eenmaal mee besmet, dan bestaat er geen genoeg meer. Buiten dat het systeem pervers is omdat het de werkers besteelt en de speculanten verrijkt, lijken speculanten zich ook nog eens niet aan de regels te willen houden. In 1997 kwamen daarover steeds meer schandalen naar buiten. Op 24 oktober deed de fiod een spectaculaire inval op de vloer van de effectenbeurs. Het bleek een beerput: er wordt op grote schaal fiscale fraude gepleegd, zwart geld wordt er witgewassen, en er wordt gehandeld met voorkennis. ‘Beursgate’ was geboren. De ons-kent-ons-sfeer maakte dat er van een zelfreinigend vermogen geen sprake was. De verleidingen van het makkelijk verdiende geld waren te groot.

Over honderd jaar zal men zich in geschiedenisboeken verbijsterd afvragen: waarom hebben de mensen dit toen allemaal zo lang geduld? Hoe kon het dat bij de een het geld met bakken binnenkwam zonder dat hij er iets voor hoefde te doen, terwijl de ander – vaak buiten zijn schuld – zo arm was dat hij niet eens zijn dochter naar een goede school kon sturen omdat hij het schoolgeld niet kon betalen? Uit historisch onderzoek zal blijken dat slechts 6 procent van de mensen met een bijstandsuitkering het vakantiegeld echt voor vakantie kon gebruiken. De ggd in Breda stelde vast dat 10 procent van de kinderen geen lid was van een sportclub omdat de ouders het niet konden betalen. Volgens jeugdartsen liepen bij 6 procent van de basisschoolkinderen hun gezondheid en ontwikkeling zelfs schade op door geldgebrek van de ouders. In de groep van kinderen uit gezinnen die drie jaar of langer van een uitkering moesten leven was dat zelfs 35 procent.
In die tijd, zo zullen de historici melden, was ook de overheid straatarm, ze leed aan een budgettaire anorexia. Daarom waren er wachtlijsten voor hartoperaties en voor mensen die een nieuwe heup nodig hadden. In de klassen op de basisscholen zaten soms meer dan vijfendertig kinderen, het openbaar vervoer was belabberd, en voor het behoud en de verbetering van natuur en milieu was ook al geen geld. Tegelijkertijd werden jaar in jaar uit prachtige groeicijfers gerealiseerd en jubelde de regering over het succes van het poldermodel. En wat het allergekste is: ze noemden zichzelf in 1997 nog beschaafd ook!