Grote uitverkoop
In 20 jaar tijd ging alles in de uitverkoop: de bus, de trein, de kabel, de elektriciteits- en de gasvoorziening. Indachtig het neoliberale principe van ‘minder overheid, meer markt’ is men voortvarend te werk gegaan. Niet praktische, maar ideologische motieven lagen daaraan ten grondslag.
… van de elektriciteit
Hoewel we in ons land een schone en goedkope elektriciteitsvoorziening had den, die bovendien een 100 procent leveringszekerheid kende, moesten we toch marktwerking introduceren in de elektriciteitsvoorziening. Ligt het niet veel meer voor de hand om zaken die behoren tot de voorzieningen voor het algemeen nut in overheidshanden te laten? De overheid is immers democratisch te controleren én heeft slechts één belang, het algemeen belang, omdat geen rekening gehouden hoeft te worden met het belang van commerciële aandeelhouders. Rijk, provincies en gemeenten denken daar op dit moment echter anders over. Waar de Rijksoverheid haar gedachten vooral laat leiden door de ideologische overtuiging dat de overheid zich niet meer met deze taken moet bemoeien, zijn de provincies en gemeenten vooral gebiologeerd door de enorme bedragen die vrijkomen bij verkoop van aandelen.
De stroomcrisis die in 2001 Californië teisterde heeft op indringende wijze laten zien waartoe de belangen van ondernemers om op korte termijn winst te maken en hun gebrek aan belangstelling voor langetermijninvesteringen kan leiden. In Californië mocht de belastingbetaler opdraaien voor de kosten om de stroomvoorziening op gang te houden. Eén van de eigenaren van de centrales was het Texaanse Reliant – dat onder andere het Utrechtse UNA opkocht – die de knop omdraaide met de mededeling: ‘Dat is vanwege onze verantwoordelijkheid die wij tegenover onze aandeelhouders hebben’. Ook in ons eigen land neemt inmiddels het aantal stroomstoringen toe. Cap Gemini Ernst & Young stelden dat een stroomcrisis zoals in Californië in ons land ‘niet ondenkbaar’ is, omdat marktwerking leidt tot een zo klein mogelijke restcapaciteit: ‘tijdig investeren in toekomstige productiecapaciteit is dan uiterst onwaarschijnlijk en dit is ook precies waar het in Californië is misgegaan’. Commerciële productiecentrales zien weinig nut in extra stroomopwekking, omdat die niet kan concurreren met de goedkope maar vieze bruinkoolstroom en atoomstroom uit Frank rijk en Duitsland. De overheid kan de centrales niet dwingen hun capaciteit uit te breiden, ‘in een geprivatiseerde wereld waar de uiteindelijke beslissingen in Dallas of Madrid genomen worden’, aldus Cap Gemini Ernst & Young.
De uitverkoop van de gemeentelijke, regionale en provinciale energiebedrijven en de liberalisering van de energiemarkt brengt de kleinverbruikers niet de beloofde lagere prijzen en betere service. Concurrentie lijkt zich te beperken tot de grootverbruikers. Sinds 1998 kunnen grootverbruikers vrij hun leverancier kiezen. Vanaf 2002 geldt hetzelfde voor middelgrote afnemers; vanaf 2004 voor kleingebruikers. De vrije energiemarkt belooft lagere prijzen en betere service. Door gebrek aan concurrentie dreigt deze belofte voor met name de huishoudens en het midden- en kleinbedrijf een illusie te worden. Vooruitlopend op de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt heeft een proces van schaalvergroting plaatsgevonden: sinds 1998 beheersen de distributiebedrijven Essent, Nuon, Eneco en Remu de markt. Na een fusiegolf bleven ook vier grote producenten over (EPZ, onderdeel van Essent, en de buitenlandse bedrijven E.ON, Reliant en Electrabel). Door verdere schaalvergroting wordt de Europese energiemarkt verdeeld tussen een klein aantal conglomeraten, die actief zijn in zowel productie als distributie. Verdere schaalvergroting betekent weinig goeds voor de kleingebruikers.
… van het openbaar vervoer
Er zijn drie structurele oorzaken voor de huidige malaise bij het spoor te noemen: het bezuinigen op het onderhoud van de infrastructuur, het opknippen van het bedrijf met het oog op privatisering en het uitstel van investeringen in nieuw materieel en personeel. Een gezonde NS vraagt nieuwe investeringen, een andere organisatie en meer publieke verantwoording. De eerste oorzaak van de problemen op het spoor, het bezuinigen op het onderhoud, valt onder de verantwoordelijkheid van de regering. Deze gaf voorrang aan grote projecten ten behoeve van de politiek van Nederland Distributieland: de Betuwelijn, de HSL en de extra spoorlijn onder Schiphol. De economische voordelen van deze projecten zijn veelvuldig ter discussie gesteld. De gevolgen voor het bestaande spoor zijn desastreus: volgens Beheer en Instandhouding van de NS is gebrekkig onderhoud aan spoor en bovenleidingen verantwoordelijk voor 25 procent van de vertragingen. Onderzoek uit september 2001 van Twijnstra Gudde laat zien dat voor herstel 454 miljoen euro nodig is.
Het opknippen van het bedrijf, de tweede oorzaak van de problemen, leidde ertoe dat verschillende bedrijfsonderdelen botsende belangen kregen. Hierop kunnen zowel regering als directie worden aangesproken. Verschillende bedrijfsonderdelen, waaronder NS Reizigers, NedTrain en NS Vastgoed, werden commerciële bedrijven in een NS Groep NV. Deze onderdelen hebben eigen en soms strijdige prioriteiten. Drie ‘taakorganisaties’ bleven voor rekening van de Rijksoverheid: NS Railinfrabeheer (rails); Railned (spoorcapaciteit) en NS Verkeersleiding (treinenloop). Door dit opknippen is de collegialiteit in het spoorvervoer goeddeels verdwenen en worden planning en overleg bemoeilijkt. De derde oorzaak, het uitstel van investeringen, is grotendeels de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde NS zélf. Al in 1998 bleken 250 treinen meer nodig, met het oog op de verwachte groei van het aantal reizigers. Het duurde tot 2001 voordat de orders voor nieuwe treinen rond waren en pas in 2005 zal al het nieuwe materiaal worden geleverd. De directie rechtvaardigde het uitstel van investeringen doordat onzeker zou zijn dat NS-Reizigers de concessie voor het hoofdnet zou krijgen. Dit was echter niet relevant, omdat geen enkel ander bedrijf treinen en mensen in voorraad heeft om het vervoer in Nederland te verzorgen. Materiaal zou van de NS moeten worden overgenomen. De huidige chaos leert dat het spoorvervoer zich nauwelijks leent voor concurrentie. Bij aanbesteding gaat het immers om de verkoop van monopolierechten.
De verzelfstandigde en geprivatiseerde vervoerders kwamen de afgelopen jaren onder vuur te liggen. Terecht, want de dienstverlening is globaal genomen niet verbeterd: op enkele goedlopende trajecten werd de frequentie opgevoerd, maar in de vele minder rendabele lijnen werd fors geknipt. Met de introductie van taxi-achtig vervoer werd ook bezuinigd op de arbeidskosten, door inschaling van chauffeurs in goedkopere CAO’s. Ook werd meer gewerkt met gebroken diensten voor het rijdend personeel, wat leidde tot een hogere werkdruk en meer ziekteverzuim. Veel chauffeurs klagen over het gebrek aan rust, wat slecht is voor de veiligheid. Hetzelfde geldt voor bezuinigingen op het onderhoud.
Eenzijdige fixatie op financieel rendement gaat ook ten koste van de nutsfunctie van het openbaar vervoer. Mensen hebben steeds meer behoefte aan mobiliteit, door de groeiende afstand tussen wonen, werken, winkelen, recreatie en voorzieningen (zoals gemeentehuizen, scholen, ziekenhuizen enzovoorts). Ook wonen kennissen, vrienden en familie steeds verder van elkaar. De groeiende afstand tussen het persoonlijke en maatschappelijke leven kan maar gedeeltelijk worden opgevangen door meer vervoer per auto, zo tonen de verstopte wegen. De aanleg van meer wegen en parkeerplaatsen gaat ten koste van het grondgebruik voor natuur en recreatie. Ook vanuit milieuoogpunt is een ongebreidelde groei van het autovervoer onwenselijk. Voor veel jongeren, ouderen en gehandicapten is de auto geen alternatief. Bovendien betekent liberalisering niet dat overheden geen bemoeienis meer hebben met het openbaar vervoer; ook na de liberalisering blijven zij politiek verantwoordelijk voor problemen met infrastructuur, materieel en personeel. Overheden raken steeds vaker met bedrijven verwikkeld in een strijd of geïnvesteerd moet worden in commercieel interessante, of juist in publiek wenselijke lijnen. Uitstel van investeringen wordt versterkt door de duur van de concessies, die korter is dan de levensduur van de vervoersmiddelen. Bedrijven geven vaak ook prioriteit aan het winnen van nieuwe concessies, om hun marktaandeel te vergroten. Als vervoerders bezuinigen op financieel onrendabele lijnen zijn de kosten voor lokale overheden, die verantwoordelijk zijn voor alternatief vervoer. Of voor de reizigers, die duur en inefficiënt vervoer krijgen.
… van de telecom
De overheid begon in 1994-1995 met de privatisering van de toenmalige PTT. Het aandeel KPN werd destijds door de overheid aangeprezen als even solide als het oerdegelijke aandeel PTT. Het leverde de overheid bijna 13 miljard gulden op en de hoop van het eerste paarse kabinet op een heus ‘volkskapitalisme’. Eind vorig jaar deed de overheid niet mee aan een nieuwe aandelenuitgifte van KPN, waardoor het overheidsaandeel verwaterde van 45 tot 35 procent. Dit belang was begin 2000 nog ruim 60 miljard waard, maar door de enorme koersdaling is daar nog maar ééntiende van over. Bij de privatisering moest de vaste telefoonmarkt worden opengesteld voor concurrenten. KPN mocht het vaste telefoonnetwerk wel in bezit hebben, maar moest concurrenten tegen een vergoeding toelaten op het vaste net. Ondanks dat is de vaste telefoonmarkt nog altijd een bijna-monopolie van KPN; 90 procent van de markt is zeven jaar later nog altijd in handen van het oude nutsbedrijf. Op de in de jaren negentig snel groeiende mobiele telefoniemarkt ontstonden maar liefst vijf verschillende netwerken en kwam een redelijke mate van concurrentie tot stand, hoewel ook op het mobiele net KPN met een marktaandeel van 44 procent dominant werd.
Eind jaren negentig groeide de twijfel of het wel zo verstandig was bij privatiseringen zelfs de infrastructuur te verkopen. Bezit van de infrastructuur leidt bijna altijd tot een monopolie en het geven van een wettelijk recht op toegang voor concurrenten voorkomt lang niet altijd frustratie. Zo klagen concurrenten van KPN bijvoorbeeld dat storingen op het vaste net bijna altijd hen treffen, waardoor klanten teruggaan naar KPN. Het gevaar bestaat ook dat een armlastige KPN hogere prijzen zal vragen en gaat snoeien in het onderhoud van het vaste net.
Ervaringen met privatisering van energienetwerken (zoals de genoemde energiecrisis in Californië) leidden ertoe dat de minister van Economische Zaken het landelijke hoogspanningsnet TenneT voor 2,5 miljard terugkocht van de vroegere SEP. De stroomkabels in de grond dreigden wel in particuliere handen te vallen. Door een politiek compromis werd uiteindelijk voor een ingewikkelde constructie gekozen, waarbij het juridisch eigendom van de stroomkabels in de grond in overheidshanden blijft, maar het economische eigendom niet. De belangrijkste reden om het lokale elektriciteitsnet in overheidshanden te houden was dat men vreesde voor misbruik van de netwerken. Dat is ook mogelijk met het telefoonnetwerk. Met het terugkopen van het vaste telefoonnetwerk slaat de overheid twee vliegen in één klap: KPN krijgt genoeg geld om als levensvatbaar bedrijf verder te gaan en de overheid krijgt de mogelijkheid om eerlijke concurrentie tot stand te brengen op de vaste telefoonmarkt.
Er is nóg een belangrijk voordeel; mocht KPN ooit overgenomen worden door een buitenlandse concurrent, dan is het een prettig idee dat het vaste telefoonnetwerk in veilige handen blijft. Buitenlandse monopolies zijn in de regel minder gevoelig voor de druk van de publieke opinie, waardoor zij eerder zullen kiezen voor prijsverhogingen en minder onderhoud. Een monopolie is vervelend, maar een monopolie in buitenlandse handen is een ramp. De waarde van het vaste telefoonnet wordt geschat op zo’n 10 à 20 miljard gulden. Hier staan echter toekomstige inkomsten tegenover, omdat de overheid een vergoeding vraagt aan KPN en de andere gebruikers van het net. Daardoor zal deze investering zichzelf terugverdienen. KPN blijft in deze situatie een levensvatbaar bedrijf met fors minder schulden. De overheid kan op deze wijze de publieke belangen werkelijk veiligstellen.
… van de gezondheidszorg
In een groeiend aantal plaatsen in Nederland dreigen kleinere ziekenhuizen te verdwijnen, of te worden omgebouwd tot een polikliniek met dagbehandeling. Tot de ontmanteling van kleinere ziekenhuizen wordt meestal besloten door de directies en raden van bestuur, zonder de betrokkenen huisartsen, patiënten en personeel naar hun mening te vragen. Waar dit wel het geval is wordt veelal niet naar hen geluisterd. Er is dan ook terecht protest tegen deze ondemocratische en ongewenste beslissingen. Actiegroepen voor het behoud van ziekenhuizen hebben inmiddels hun krachten gebundeld en zetten de politiek onder grote druk.
De overheid heeft haar greep op de zorg verloren. Door een rampzalig beleid van schaalvergroting, zorgverschraling en bezuinigingen is de afgelopen decennia het ene na het andere kleine ziekenhuis verdwenen. Ook verwaarloost de overheid haar taak als vertegenwoordiger van de samenleving. Dat leidt ertoe dat een kartel van ziekenhuisdirecties, Raden van Bestuur, medische staven en zorgverzekeraars op welhaast autonome wijze haar gang kan gaan. Daarbij staat niet het maatschappelijk belang voorop, maar de financiële motieven en het eigenbelang. De argumenten waarom kleinere ziekenhuizen geen toekomst meer zouden hebben, bijvoorbeeld doordat een beddenoverschot zou bestaan, zijn oneigenlijk. Bedden staan leeg door te weinig personeel en niet door te weinig patiënten. Die staan namelijk op de wachtlijst! Zeker als in de toekomst de vraag naar zorg nog verder stijgt zijn deze ziekenhuizen hard nodig. Dat er nu bedden leeg staan is geen reden om ze te ‘sluiten’.
Wat er moet gebeuren is geld en personeel wordt vrijgemaakt om deze bedden optimaal te bezetten. Echt investeren in personeel, bijvoorbeeld door fikse verhoging van de salarissen van verpleegkundigen, is een stuk verstandiger dan nu bedden afstoten. Fusies en schaalvergrotingen kunnen het personeelstekort overigens nog vergroten, als nog meer mensen de zorg verlaten. Veel zorgverleners kiezen namelijk bewust voor een kleiner ziekenhuis in de omgeving. Een ander argument voor schaalvergroting, efficiëntie, wordt in het onderzoek ‘Van bed tot budget’ van het Sociaal Cultureel Planbureau onderuit gehaald. Het CPB concludeert dat kleinere ziekenhuizen juist doelmatiger werken dan grotere. Door korte lijnen, minder bureaucratie en beter contact met huisartsen wordt vaak beter gewerkt. En het argument dat in kleinere ziekenhuizen onvoldoende kwaliteit van zorg geboden zou kunnen worden is eveneens flauwekul. Zorgverleners in kleinere ziekenhuizen doen hun werk natuurlijk niet slechter! Nog sterker: kwaliteit van zorg is juist een argument om kleinere ziekenhuizen open te houden. Ze leveren zorg op een menselijke maat. Huisartsen en patiënten zitten niet te wachten op schaalvergroting. Zij hechten aan ‘hun’ goed bereikbare ziekenhuis – mits het een volwaardig ziekenhuis is. Het ombouwen van een ziekenhuis tot een polikliniek met dagbehandeling is daarom geen optie. Huisartsen sturen patiënten niet door naar een plek waarvan ze niet weten of de nodige zorg geboden kan worden of waar mensen bij complicaties naar een andere plek doorverwezen moeten worden. Laten we hopen dat de grote maatschappelijke weerstand ertoe leidt dat de politiek zichzelf bevrijdt uit deze spagaat en eindelijk kiest voor ingrijpen in plaats van terugtreden.
… en de politiek?
En nu wordt zelfs de politiek vercommercialiseerd, met rijken die zich inkopen. Oud-LPF-minister Herman Heinsbroek heeft er net van afgezien, maar hij had al wel vijf miljoen euro voor z’n campagne. De LPF en de VVD schamen zich niet om zich door het bedrijfsleven te laten sponsoren; zodoende wordt zelfs de politiek meer en meer een prooi van de commercie. Rijke patsers lopen met zakken geld te zwaaien naar partijen die bereid zijn zich te laten opkopen. Ik pleit ervoor snel doeltreffende maatregelen te treffen tegen deze gevaarlijke vormen van sponsoring. Van de ervaringen elders, zoals in de Verenigde Staten, zou je toch wel iets mogen leren! Ik ben erg voor een verbod op sponsoring van politieke partijen en voor een koppeling van rijkssubsidies niet alleen aan het aantal stemmen, maar ook aan het aantal leden. Dan krijgen partijen eindelijk een stevige prikkel om mensen bij hun organisatie te betrekken in plaats van voortdurend te lonken naar grote geldschieters. Laten politici die denken dat zoiets geen kwaad kan, even nadenken over het oude gezegde: ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt…’