Iedereen is van de wereld, de wereld is van iedereen
Wie herinnert zich nog de gesprekken van Joop den Uyl, Willy Brandt en Olof Palme over de wijziging van de economische wereldorde? Nu is het bij de Europese sociaal-democraten oorverdovend stil geworden! Waarom laten wij de Derde Wereld niet produceren wat wij hier in kassen verbouwen? Laten we mensen een eerlijke kans geven om door middel van handel en produceren zich de technologie te verwerven, waardoor ze mee kunnen gaan in de vooruitgang. Maar we doén niks. Het enige wat we doen is de Derde Wereld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO) verplichten hun grenzen te openen, opdat het internationale bedrijfsleven zelfs daar het onderwijs en de zorg kan overnemen! Terwijl alle West-Europese landen altijd onder tariefmuren hebben kunnen bouwen aan hun eigen industrie, zeggen zij nu van Derde-Wereldlanden dat ze hun grenzen moeten openstellen voor internationale bedrijven. Met als gevolg dat daar niemand iets moois kan beginnen. Hoe moeten die landen ooit de kans krijgen om hun eigen industrie op te bouwen? Globalisering moet. Maar het moet anders. En het kán ook anders! ‘Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen’, zingt Thé Lau. En ik ben het hartgrondig met hem eens.
Beweging!
Het is hoopgevend dat zich wereldwijd een nieuwe beweging ontwikkelt die zich verzet tegen de neoliberale globalisering en zich inzet voor een andere, mensgerichte globalisering, waarin we elkaar niet het leven verpesten maar veraangenamen. Ik denk dat die beweging buitengewoon levenskrachtig is. Je ziet ook dat de aanhang ervan snel toeneemt. Het zijn mensen die zich verzetten tegen de internationale ongelijkheid, de ongebreidelde macht van de multinationals en de commercialisering van het leven zélf, tot aan de dood. Die mensen hebben de geestelijke kracht om te kritiseren en ook alternatieven aan te dragen. Ik denk dat veel van die alternatieven levensvatbaar zijn en dat de beweging en de verontwaardiging die daarmee manifest wordt gemaakt dé hoop is voor de toekomst. Al die mensen handelen niet uit eigenbelang, maar komen op voor hen die niet kunnen betogen. Een beter motief voor deelname aan een demonstratie kun je niet hebben.
Het neoliberalisme presenteert zichzelf graag als een belofte: de belofte dat als ontwikkelingslanden hun toch al flinterdunne sociale vangnet nog verder afbreken en hun markten en kapitaalverkeer verder liberaliseren de welvaart vanzelf zal komen. De werkelijkheid is dat de wereldwijde economische groei is afgenomen sinds het neoliberalisme begin jaren ’80 de wereld overspoelde. In de jaren ’50, ’60, en ’70 groeide de wereldeconomie gemiddelde met zo’n 4 procent per jaar. In de jaren ’80 en ’90, de hoogtijdagen van het neoliberalisme, daalde dit tot 3, respectievelijk 2 procent per jaar. Verder weten we allemaal dat economische groei één ding is, maar als deze groei ook nog eens oneerlijk wordt verdeeld, we er dan schieten mee opschieten. Welnu, neoliberalisme heeft ons niet alleen een lagere economische groei bezorgd, maar ook een grotere ongelijkheid. Dit hebben we kunnen zien in bijna alle geïndustrialiseerde landen.
In ons land neemt de inkomensongelijkheid sinds 1983 weer toe. Volgens een onderzoek in alle landen van de Europese Unie neemt de kloof tussen de best betaalde en de slechtst betaalde werknemer nergens zo snel toe als in Nederland! Het is niet voor niets dat mijn partij de strijd heeft aangebonden tegen de groeiende tweedeling in de maatschappij. Overigens, niet alleen op het punt van inkomen en vermogen, maar ook als het gaat om toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en zelfs het recht.
En dan spreek ik alleen nog over ontwikkelde landen, want helaas zijn de bevolkingen van de ontwikkelingslanden de grootse slachtoffers van het neoliberalisme. En wat wij ook vaak vergeten: daar woont het overgrote deel van de wereldbevolking. In 1965 was het gemiddelde inkomen van de landen van de G7 twintig keer zo groot als dat van de 7 armste landen, in 1995 was dit toegenomen tot 39 keer. Maar er is niet alleen sprake van relatieve verarming. In Latijns-Amerika was het gemiddeld inkomen in 1993 5 procent lager dan in 1980. In 1994 was de gemiddeld Mexicaan slechter af dan in 1980. Ook in Noord-Afrika, de Sub-Sahara en het Midden-Oosten dalen de reële inkomens. Alleen sommige Aziatische economieën is het gelukt aan te sluiten bij de inkomensgroei van het westen of de kloof zelfs te verkleinen.
Deze Aziatische Tijgers (de term begint een beetje komisch te worden) waren hét argument van instellingen als het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank om aan te tonen dat het neoliberalisme werkt. Deze landen vormden het bewijs dat globalisering kon leiden tot convergentie van inkomens en economieën naar westers niveau. Maar veel van deze landen voerden juist een beleid dat op een aantal punten heel anders was dan de wonderrecepten van het IMF, zoals een sterke overheid en het opwerpen van importbeperkingen en kapitaalrestricties. Korea en Thailand liberaliseerden hun kapitaalrekening pas in 1995, waarmee een kiem voor de huidige crisis werd gelegd. Ondanks dat identificeerde de neoliberale ‘Washington Consensus’ zich maar al te graag met deze landen, om aan te tonen dat ‘kapitalisme werkt’. De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat neoliberalisme geen economische ‘road to prosperity ‘ is, maar een politieke ideologie, die maar al te vaak een ‘road to poverty and misery ’ blijkt te zijn.
Globalisering
Globalisering is een onderdeel van deze ideologie; ze is deels een ideologisch luchtkasteel, deels een door politici gecreëerde realiteit. Globalisering is een mythe, die door de internationale handel steeds belangrijker aan het worden is. In 1976 kwam maar 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit gedaald tot 4,5 procent. De concurrentie uit de lage-lonenlanden is niet toegenomen, maar verminderd. Alleen binnen de EU groeien de onderlinge handel en investeringen. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats in de VS (het gebied van de Noord-Amerikaanse vrijhandelsorganisatie NAFTA) en Japan en de Zuid-Aziatische ASEAN-landen. Om die reden kan beter gesproken worden van regionalisering dan van globalisering. Inmiddels is wel een realiteit dat het financiële kapitaal volledig geïnternationaliseerd is. Dat betekent uiteraard niet dat de miljarden nu de ontwikkelingslanden binnenstromen. Het overgrote deel komt nog steeds in de ontwikkelde landen terecht. Maar het betekent wel dat de onderlinge concurrentie tussen ontwikkelde landen, in Europa vooral tussen de lidstaten, is toegenomen.
Het internationale ‘flitskapitaal’ in speculatieve beleggingen is explosief toegenomen. Deze markt, in feite niet meer dan een vorm van veredeld gokken, bedroeg in 1979 ‘slechts’ 75 miljard dollar per dag, maar was in 1994 al gestegen tot meer dan 1.200 miljard dollar per dag. Politici doen het vaak voorkomen of de internationalisering van het financiële kapitaal een logisch gevolg was van de technologische ontwikkeling van de laatste 20 jaar. Moderne communicatiemiddelen, zoals e-mail en Internet, zouden aan de wieg hebben gestaan van de financiële globalisering, waardoor het kapitaal in een paar milliseconden van de ene kant naar de andere kant van de aardbol flitst. Voor het speculatief kapitaal is de wereld inderdaad een global village. Maar de technologische ontwikkeling is niet de oorzaak van deze globalisering, zij heeft haar hoogstens mogelijk gemaakt. Politici zijn verantwoordelijk voor deze ontwikkeling; zij hebben sinds het einde van de jaren ’70 stelselmatig de regulering op het internationale kapitaalverkeer ontmanteld. Het is nu bijna onvoorstelbaar, maar de VS waren pas in 1974 het eerste land dat zijn kapitaalverkeer liberaliseerde. Nadat in Engeland Thatcher aan de macht kwam, volgde dit land in 1979. Niet lang daarna waren bijna alle andere geïndustrialiseerde landen aan de beurt. Het vrije kapitaalverkeer en het internationale spook van het flitskapitaal zijn producten van het neoliberalisme dat onze planeet sinds begin jaren ’80 teistert.
Tegelijk met de deregulering van de kapitaalmarkt is ook de internationale goederenhandel steeds verder geliberaliseerd. In 1986 begonnen ruim honderd landen op een GATT-bijeenkomst in Uruguay aan een overlegronde, die uiteindelijk moest leiden tot de definitieve oprichting van een Wereld Handelsorganisatie. Hoe verder de onderhandelingen vorderden, hoe meer ze werden gedomineerd door de rijke westerse landen. De Nederlandse regering zegt daar zelf over: ‘in het eindspel hebben vooral de EG en de VS de hoofdrol gespeeld vanwege hun economische en politieke gewicht.’ In 1994 werden de onderhandelingen in het Marokkaanse Marrakech afgerond. Gezien de overheersende neoliberale invloed in zowel Europa als de Verenigde Staten was de uitkomst van de onderhandelingen geen verrassing: bestaande handelsbelemmeringen zullen zoveel mogelijk worden geslecht en tariefmuren worden afgebroken. Het intellectueel eigendomsrecht zal met harde hand worden opgelegd. Dit is met name in het belang van rijke westerse landen, die in het bezit zijn van de overgrote meerderheid van octrooien en patenten. Verder worden de mogelijkheden van nationale overheden om een eigen economisch beleid te voeren drastisch beperkt.
Na de ‘Battle of Seattle’
Het verzet tegen de globalisering concentreert zich de laatste jaren vooral op het IMF, de Wereldbank en de WTO, organisaties die vroeger slechts bekend waren bij een handjevol bestuurders, activisten en economen. Maar sinds de ‘Battle of Seattle’, de mislukte WTO-top in december 1999, is dat danig veranderd. Vergaderingen van deze organisaties brengen nu vele tienduizenden demonstranten op de been. Hun motieven en alternatieven wisselen sterk, maar ze zijn het eens over het falen van de ‘Washington-Consensus’, de neoliberale receptuur waarvan alledrie de organisaties zich bedienen. Ze richten hun pijlen niet op de globalisering als zodanig, maar op het neoliberale karakter ervan en de wijze waarop IMF, WTO en Wereldbank hun ‘oplossingen’ opleggen aan landen en mensen. Honderdduizenden demonstranten, behorende tot progressieve partijen, vakbonden, mensenrechtenorganisaties, kerkgenootschappen, de milieubeweging en ontwikkelingsorganisaties, demonstreren sinds ‘Seattle’ overal waar de bonzen van IMF en Wereldbank (maar ook de G7 en de Euroleiders) hun tenten opslaan. De bonte coalitie van demonstranten is het eens over de ineffectiviteit van het IMF en de Wereldbank, de sociale gevolgen van de interventies, de fixatie op megaprojecten en macrocijfers, de eenzijdige wijze waarop de recepten worden opgesteld en opgedrongen, het gebrek aan transparantie en het ondemocratische karakter van de organisaties.
Vandaag de dag zijn er meer armen op de wereld dan ooit en volgens het Human Development Report (HDR) van de Verenigde Naties is de kloof tussen arm en rijk nog nooit zo groot geweest: ‘het inkomensverschil tussen de 20 procent rijkste en 20 procent armste mensen steeg van een factor 30 in 1960 tot een factor 74 in 1997.’ Maar de medicijnmannen van de Bretton Woods-organisaties schrijven tot op de dag van vandaag draconische bezuinigingen voor op onderwijs, gezondheidszorg, voedselsubsidies en andere zorgtaken van de overheid, dwingen privatisering en liberalisering van het handelsverkeer af en leggen een extreme nadruk op productie voor de export, zodat deviezen beschikbaar komen voor schuldaflossing. Voor een meer gelijkwaardige ontwikkeling zou juist het westen haar grenzen moeten openen en zouden de arme landen moeten worden toegestaan hun economieën waar nodig te beschermen. Pas als een bepaald Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking is bereikt zouden deze landen zich geleidelijk moeten kunnen voegen in de geliberaliseerde wereldhandel.
Een ander verwijt aan het ad res van IMF en Wereldbank is hun dominante wijze van opereren. Men spreekt bij het opstellen van de programma’s slechts met de minister van Financiën en niet met maatschappelijke organisaties en men neemt kennis van de macro financieel-economische gegevens zonder zich rekenschap te geven van de situatie van de mensen, niet bij het opstellen van de programma’s, noch bij de uitvoering ervan. Het IMF betaalt én bepaalt en dwingt nationale overheden te doen wat hen wordt opgedragen. Zo werd het budget dat Brazilië uitgeeft voor handhaving van milieuwetten in het Amazonegebied onlangs gehalveerd. Om de overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg te verlagen, werden in 75 procent van de Wereldbankprojecten in de sub-Sahara eigen bijdragen voor scholen en ziekenhuizen geïntroduceerd. Ervaringen leren dat de gevolgen desastreus zijn: in Ghana kon 65 procent van de gezinnen op het platteland hun kinderen niet meer naar school sturen, omdat ze het schoolgeld niet konden opbrengen. In Kenia en Zimbabwe leidde de introductie van een zeer bescheiden eigen bijdrage voor gezondheidszorg tot een halvering van het ziekenhuisbezoek, en in dat laatste land tot een verdubbeling van het aantal vrouwen dat tijdens een bevalling overlijdt. Ook in het toch al veel te beperkte schuldsaneringprogramma HIPC spelen dit soort schandalige eisen een belangrijke rol. Volgens het HDR was Tanzania, een van deze HIPC-landen, in 1999 negen keer zoveel geld kwijt aan rente en aflossing in verband met schulden dan zij aan onderwijs kon uitgeven. De Wereldbank zelf besteedt in haar projecten ook nog altijd twee keer zoveel geld aan bijvoorbeeld de financiering van grootschalige infrastructurele projecten als aan onderwijs.
Gelukkig groeit de kritiek en niet alleen van demonstrerende buitenstaanders. De scheurtjes in de ‘Washington Consensus’ worden breder en dieper. Het idee dat alleen vrijhandel structurele en duurzame ontwikkeling kan brengen kent steeds minder aanhangers. Henry Kissinger, niet bepaald een rooie rakker, hekelde enkele jaren geleden al de kortzichtige aanpak van het IMF: ‘het IMF werkt net als een dokter die maar één pilletje heeft voor iedere ziekte.’ Volgens hem leidt de politiek van het Fonds altijd tot ‘explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking’. In juni 2002 werd econoom en getipte Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz gedwongen de Wereldbank te verlaten vanwege gelijkluidende kritiek op de eenzijdige oplossingen van zijn broodheer: ‘dit is geen economie, dit is ideologie.’ Volgens hem wordt ‘de staf van het IMF vooral gerekruteerd uit derderangs economiestudenten’. Ondertussen doet het IMF alsof er geen vuiltje aan de lucht is. De mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties stelde in juli van dit jaar nog in een rapport dat het IMF ‘doorgaat met de achterkamertjespolitiek en het ontkennen van verantwoordelijkheid zelfs als een crisis kan worden terug getraceerd tot beleid dat een land gedwongen werd te accepteren door de voorwaarden van het Fonds’. Met dit laatste doelt de commissie op de kwalijke rol van het IMF ten tijde van de Azië-crisis en het ontredderd achterlaten van meer dan tien miljoen werklozen. Wel organiseerde het Fonds voor zo’n 100 miljard aan leningen om de koers van de nationale munten op peil te houden. Niet voor lang, maar lang genoeg voor buitenlandse investeerders en de nationale elite om hun kapitaal voordelig om te zetten in dollars, waarna de koers alsnog onderuit ging.
Tot slot stuit het ondemocratische gehalte van het IMF en het gebrek aan transparantie op groeiend verzet. Het aantal stemmen dat een land heeft is recht evenredig met aan geld dat het meebrengt. Het principe van ‘one-man-one-vote’ is hier ingeruild voor ‘one-dollar-one-vote’. De VS hebben 15 procent van de stemmen en Europa 30 procent. De 45 deelnemende Afrikaanse landen hebben samen 4 procent van de stemmen. Omdat er van doorzichtigheid en openheid ook al geen sprake is, kan het rijke westen de wereld herscheppen naar haar gelijkenis, zonder dat duidelijk is hoe en waarom. Ik ben van mening dat we moeten werken aan een alternatief voor deze organisaties en nieuwe vormen van samenwerking moeten vinden. Dat is broodnodig in een wereld die elke dag ‘kleiner’ wordt.