Pimpelpaars

Ik wil niet ijdel klinken. Maar het is waar: ik schreef al over ‘paarse puinhopen’ toen Fortuyn nog in de paarse zegeningen geloofde. Door in 1996 ‘Tegenstemmen, een rood antwoord op paars’ te schrijven heb ik er veel medestanders maar ook tegenstanders bij gekregen. En dat is fijn. Terecht zeiden mensen na onze entree in de Tweede Kamer in 1994: jullie zijn wel tegen… maar tegen wat? En waar ben je voor? Deze mensen – of ze nu pro of contra waren – hadden recht op een antwoord. Dat heb ik toen gegeven, en ook later, als er vragen waren, heb ik geprobeerd die niet alleen in oneliners te beantwoorden, maar ook in meer uitgewerkte vorm, zoals over het optreden van een oppositiepartij onder Paars en over onze betrokkenheid bij nieuwe oorlogen. Politici die schrijven geven kiezers meer keuze. Dus mij hoorde je niet als Dijkstal zeggen over Fortuyn: ‘nee, dat boek ga ik voorlopig niet lezen, ik heb werk te doen’. Lezen, analyseren wat concurrerende politici zeggen, ís werken voor een politicus.

Hooghartig kritiek op jouw visie en jouw aanpak afwijzen was kenmerkend voor de a-politieke opstelling die mensen als de toenmalige lijsttrekkers van PvdA en VVD, Melkert en Dijkstal, hadden tegenover politieke nieuwkomers. ‘Laat het maar langs je afglijden, het beklijft toch niet’, zag je ze denken. Ik hoopte – met Fortuyn – dat die hoogmoed op 15 mei 2002 voor de val zou komen. Ik hoopte – met Fortuyn – dat de kiezers aan de heersende politiek een brevet van onvermogen zouden durven uitdelen en met hun stem zouden eisen dat er anders over problemen in de samenleving gesproken zou gaan worden. Over de vervreemding in de samenleving, over arm en rijk, over zwarte en witte scholen, over de sociale zekerheid, over criminaliteit en veiligheid, over onze opstelling in internationale conflicten, over cultuur en culturen. Dát zijn de thema’s waarover de Nederlandse burger zich druk maakte en waarover hij voorstellen van de politiek wilde, niet een politiek van ‘pappen & nathouden’, maar een die werkelijk tot verandering leidt. Het zijn thema’s waarover ik graag – met Fortuyn – in debat wilde. Want er is immers niet één antwoord mogelijk. De paarse politiek bleek vast te lopen, de hype dat het allemaal beter ging dankzij het monsterverbond tussen liberalen en sociaal-democraten was voorbij.

Op de golven van burgerlijke boosheid

Op de golven van de uitbarstende boosheid – we zijn rijker dan ooit, en toch loopt het gierend uit de klauwen in zieken- en verpleeghuizen, op scholen en in volksbuurten – voer Pim Fortuyn vanaf eind 2001 full speed mee. Ongekend werd zijn aanhang in peilingen, en dat niet alleen: in zijn eentje zorgde hij voor een Rotterdamse Revolutie. Fortuyn was super hot en de kiezers liepen met hem weg. Toch bleef onduidelijk waar hij met onze samenleving naar toe wilde. Zijn boeken gaven het antwoord. ‘De puinhopen van acht jaar paars’ was een beknopte samenvatting van wat hij de afgelopen vijftien jaar aan gedachtegoed ontwikkeld had . Wie, zoals ik, de moeite nam om dat te lezen en te analyseren, constateerde dat de antwoorden van Fortuyn op de door paars veroorzaakte problemen ‘pimpelpaars’ waren. Zijn oplossing voor de door een in zijn aard rechts kabinet veroorzaakte problemen was: een nog rechtsere politiek. Dát was wat al zijn boeken en columns ons vertellen. De voormalige marxist had al zijn vertrouwen in linkse oplossingen verloren en koos voor radicale en vaak rabiate rechtse maatregelen.

Dát was ook precies de spagaat van Pim: hij wilde mee met het volk dat zich van Paars afwendde, maar hij moest ze leiden naar een samenleving die nog paarser werd. Bekijk zijn voorstellen op alle wezenlijke terreinen maar. De problemen in de zorg moeten worden aangepakt – maar Fortuyns medicijn was een opgelegde anorexia: geen cent erbij in de eerste twee jaar, schreef hij in zijn ‘Paarse puinhopen’. De bureaucratie moet worden aangepakt en de managers. Helemaal mee eens. Wij becijferden al veel eerder dat je daarmee pakweg 200 miljoen euro kunt bezuinigen. Da’s veel geld – maar daarmee kunnen we de problemen zoals Fortuyn ze zelf ook signaleerde niet oplossen. Daar zijn niet enkele honderden miljoenen, maar enkele miljarden euro nodig. Zie daar het levensgrote gezondheidsgat van Pim. Zonder voldoende geld kómt er geen voldoende zorg. Je hoeft geen professor te zijn om dat te begrijpen. Fortuyns antwoord: laat in alle sectoren van de zorg daarom het particulier initiatief en het ondernemerschap (‘het zuurdesem van de samenleving’) toe. Waartoe dat leidt is te zien in bijvoorbeeld Amerika, waar deze fortuyniaanse droom al werkelijkheid is geworden: miljoenen onverzekerden die de particuliere premies niet kunnen opbrengen en een volslagen overconsumptie van gezondheidszorg door degenen die wél het geld hebben om zorgeloos rond te lopen op de zorgmarkt. Bovendien, uit onderzoek blijkt dat particuliere ziekenhuizen in de VS gemiddeld 10 procent duurder zijn dan publieke ziekenhuizen.

De overwerkte onderwijzers en docenten op scholen werden er ook niet vrolijker van toen ze Fortuyns remedie lazen: gewoon doorwerken, niet zeuren om extra geld – ‘er komt niks bij, meneer!’ – en boetes voor de school als de leerkracht ziek wordt of het niet meer ziet zitten. De WAO is een probleem. Te weinig mensen komen aan de slag. Daar is iedereen het over eens. Iedereen erkent ook dat Paars finaal gefaald heeft om de instroom te verkleinen en de uitstroom te bevorderen. Maar dan Fortuyns oplossing: mensen die ziek en arbeidsongeschikt zijn, botweg de toegang weigeren tot wat ooit het pronkstuk van de Nederlandse sociale zekerheid was. Kanker, aids, een noodlottig auto-ongeluk; helaas, u komt er niet in. Voorstellen over verbetering van de werkomstandigheden, verlaging van de werkdruk (hoofdoorzaak van de grote WAO-instroom) of voorstellen om ondernemers te verplichten eindelijk eens mensen met een vlekje aan te nemen en gebruik te maken van hun vaak grote restcapaciteit in plaats van het gezonde personeel nog meer op te jagen – onderweg naar de WAO, je hoefde er bij Fortuyn niet om te komen. Teveel mensen in de bijstand? Bijstand omlaag, kijk eens hoe snel ze ergens een baantje zullen vinden. Laat al die alleenstaande moeders maar ‘een dienstje’ als werkster nemen, of tuinen gaan onderhouden (‘je kunt niet aan een tuinman komen, meneer!’). En trouwens: waarom hebben ze kinderen als ze geen werk hebben – ze wisten toch dat de pil bestond?

De bakken van de sociale zekerheid moeten worden leeggeruimd, zei Fortuyn. Helemaal mee eens. Wie kan werken moet werken, een socialist kan daar geen enkel ethisch bezwaar tegen bedenken. Maar onder welke omstandigheden? Opnieuw zag je hier het geweldige kleurverschil tussen rood en pimpelpaars. Ik zeg: investeer in je personeel, maak ze betrokken, betaal ze naar behoren, zorg voor ze, geef ze prettige en veilige werkomstandigheden, pers ze niet uit, verbruik ze niet, maar gebruik ze tot wederzijds voordeel. Fortuyn zei: schaf de bijstand af, schaf de WAO af, maak een week wachtdagen bij ziekte, breek de WW af. Dan móeten ze wel gaan werken. En schaf ook maar het minimumloon af, de algemeen verbindendverklaring van cao’s – als het kan zelfs de hele collectieve arbeidsovereenkomst en daarmee ook de vakbonden. Schaf de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd af – na vijf jaar iedereen op straat, tenzij hij of zij zijn baas voldoende weet te plezieren om nog eens –een tijdje te mogen blijven. Schaf de laatste restanten van de arbeidstijd- en arbeidsduurbescherming af.

Wie Fortuyns boeken leest, zal het met mij eens moeten zijn dat hij een beangstigend ijle jubelzang ten beste gaf op het ultraliberalisme. Fortuyn schaft, zo zei ik in de aanloop naar de verkiezingen van 2002, als hij de baas zou worden, de samenleving af. Hij hield niet voor niets van mensen zoals de 18de eeuwse Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen, die het land ook als ‘vereniging van individuen’ zag. Dat klinkt mooi, maar in eenvoudig Nederlands is dat toch niet meer dan het gierige ‘ieder voor zich’.

De ondergang van pimpelpaars

Paars had een probleem, Paars wás het probleem. Daarover verschilden Fortuyn en ik niet van mening. Wel over de oplossing. Waar hij koos voor paars in de vijfde versnelling, pimpelpaars, met sociale én financiële tekorten – koos ik voor de eerste weg links, met andere, volgens mij betere en betaalbare alternatieven voor een samenleving die verandering wil.

Tot een verdere confrontatie kwam het niet, omdat Pim Fortuyn laaghartig werd vermoord. De dader bracht een smet op de Nederlandse democratie en maakte een einde aan het leven en daarmee de politieke carrière van iemand die allesbehalve saai en voorspelbaar was, in tegenstelling tot de paarse politici die hij zo genadeloos van hun voetstuk duwde. Als dode lijsttrekker verpulverde hij de aanhang van de regeringspartijen. Op 15 mei 2002 rekenden de kiezers af met de politieke arrogantie die Paars ten toon spreidde. De verkiezingen brachten de Lijst Pim Fortuyn met maar liefst 26 zetels in de kamer. Ze maakten oppositiepartij CDA tot grootste partij van het land – en zorgden opnieuw voor een verdubbeling van de SP.

Het was logisch dat CDA en LPF als grote winnaars gezamenlijk in een kabinet zouden komen. Ideologisch lag de VVD het dichtst bij deze winnaars en daarom lag het voor de hand dat deze drie partijen een kabinet zouden vormen. Met andere woorden: dit kabinet moest eigenlijk. Iedereen vond dat. Maar tegelijkertijd bekroop mij snel het gevoel dat zich hier een soort Grieks drama zou gaan voltrekken. Immers, de LPF was een organisatie waarvan de bedenker en ideologische grondlegger kort voor de verkiezingen was vermoord. Er lag bijgevolg geen uitgekristalliseerde, bindende gedachte ten grondslag aan de Lijst Pim Fortuyn, het was een partij zonder historie en daarom beschikte men niet over een uitgekristalliseerde organisatie, met kader en een uitgebalanceerde kandidatenlijst.

De optelsom van deze kenmerken heeft onvermijdelijk als uitkomst: chaos, alleen al vanwege de aantrekkelijkheid van zo’n club voor avonturiers. Daar krijgt elke nieuwe partij mee te maken; avonturiers, fortuinzoekers, met mensen die met name hun eigen persoonlijke belangen, hun eigen persoonlijke ideeën tot inzet maken van het politieke debat. Dat is de snelweg naar verdeeldheid in eigen kring, zo hebben we weer eens gemerkt. Eerder zagen we hetzelfde scenario bij de ouderenpartijen; ook bij hen werd de politiek persoonlijk gemaakt en kreeg de publieke functie van kamerlid slechts een persoonlijke invulling. Niemand maakte zich druk over het belang van de partij en de fractie, alleen de eigen belangen en ideeën telden. Extra problematisch bij de LPF was de deelname aan het kabinet. Juist van ministers mag verwacht worden dat ze het landsbelang voorop stellen, streven naar eenheid van de regering en met één mond spreken.

Het grootste verwijt aan de LPF is alles bijeengenomen dus niet de eindeloze reeks van ruzies, beschuldigingen en intriges, maar het onverantwoordelijke gedrag in relatie tot het landsbelang. De heren Bomhoff en Heinsbroek moesten vertrekken omdat ze ‘karakterologisch niet met elkaar overweg konden’. Dit is onverantwoordelijk en dus onaanvaardbaar. In het publieke domein hoort nooit het persoonlijke de boventoon te voeren! Maar voor menig LPF’er gold: ikke, ikke, en het land kan stikken. Terwijl dit kabinet in woorden pleitte voor normen en waarden (‘Fatsoen moet je doen’, zei Balkenende), getuigde het gedrag van bewindlieden van individualisme en egoïsme. Doordat de ene ruzie zich op de andere stapelde werd er het afgelopen half jaar vrijwel niet geregeerd in het land. In plaats van Nieuwe Politiek bleek het tijdvak van Helemaal Geen Politiek aangebroken. Toen de 1,6 miljoen kiezers, die op 15 mei met hun stem hun sympathie voor de overleden Pim Fortuyn hadden betuigd, al die vertoningen spuugzat waren, verloor de LPF in recordtempo vrijwel haar volledige electorale aanhang. Het snelle einde van het kabinet-Balkenende bleek net zo onafwendbaar als de komst ervan.