Van de regen in de drup

In de jaren tachtig van de 20ste eeuw maakte de wereld een draai, als reactie op de diepe, wereldwijde economische crisis die eind jaren zeventig inzette en overal ernstige gevolgen had voor productiviteit, werkgelegenheid, winstgevendheid en overheidsfinanciën. Oude recepten leken niet meer te werken en de vraag was wat wel zou helpen. De aanzet tot de draai kwam van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse minister-president Margaret Thatcher. Zij wilden weg van een samenleving waarin de overheid veel voor het zeggen had en op weg naar een wereld met veel vrijheid voor de ondernemers. Conservatieven en liberalen wilden een restauratie van de vrije markt die, vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog, overal aan banden was gelegd door de ontwikkeling van de verzorgingsstaat.

‘Neoliberalisme’ gingen we die aanpak noemen, van meer markt en minder overheid. Eerst leek het wel mee te vallen, en leek het opruimen van domme bureaucratie en uitwassen van een luie overheid nog niet eens zo gek. Voor wie goed keek, bleek het echter om veel meer, om een heuse revolutie te gaan. Niet eentje waar links nog wel eens van droomde, maar eentje die bij rechts de harten sneller deed kloppen. De revolutie begon in Amerika en Engeland, maar sloeg daarna over naar ons land. Toenmalig minister-president Ruud Lubbers bleek met zijn no-nonsense beleid een perfecte volgeling; hij werd de manager van BV Nederland, met de ministerraad als Raad van Bestuur. Dit is de tijd waarin de individualisering heilig werd verklaard. En links, dat wist het allemaal niet. Stap voor stap kon Lubbers afbreken wat in de decennia daarvoor was opgebouwd. Links liet het gebeuren, weigerde de strijd aan te gaan. Links capituleerde en ging ook zeggen dat individualisering okay was, dat mensen zélf moesten weten wat ze wilden en deden, dat sociale controle naar spruitjeslucht rook en waarden en normen vooral erg ouderwets waren. Links en rechts streden om wie de mensen de meeste vrijheid gunde. Maar ondertussen nam het ondernemerdom die vrijheid in handen. Wie een lijst maakt van wat er in twintig jaar tijd allemaal verdwenen is bij de overheid en verkocht of weggeven aan het bedrijfsleven slaat achterover. De nutsbedrijven, de woningcorporaties, de gemeentelijke bouwbedrijven, de gemeentegronden, een deel van de uitvoering van de sociale zekerheid, de busbedrijven. De NS werd op afstand gezet, de kabel werd verkocht, zwembaden werden geprivatiseerd enzovoorts.

Lang leve het individualisme

Individualisme was ‘in’ en botste volgens de mensen die het in die periode voor het zeggen hadden op altruïsme, dat dus ‘uit’ raakte. Je inzetten voor een ander, dat paste eerder bij de jaren vijftig dan bij de jaren tachtig. Na de jaren zestig als de jaren van het engagement en de jaren zeventig van de politieke vertaling ervan werden de jaren tachtig de jaren van de ommezwaai. Weg van de welvaartsstaat, weg van de verzorgingsstaat, ieder voor zich, marktwerking en privatisering. En links ging mee. Altruïsme werd ook door veel linkse profeten zielig gevonden. Het moet toch niet zo zijn dat jij voor jouw buurvrouw zorgt. Daar heb je toch professionals voor! Het moet niet zo zijn dat de bewoners zichzelf in de buurt organiseren. Daar zijn toch opbouwwerkers voor! Het idee vatte post dat vrijwel alles uitgeorganiseerd, geprofessionaliseerd en geëconomiseerd kon worden. ‘Besturen op afstand’ was ook een uitdrukking die in deze tijd bedacht werd. De baas verdween en de manager kwam. In het bedrijfsleven, maar ook in de politiek, in de zorg en in het onderwijs. Dus geen betrokken leraar met betrokken leerlingen meer, maar een directeur die zelf geen les meer geeft, maar alleen nog maar op afstand zijn ‘bedrijf’ runt. Lubbers-1 en Lubbers-2 maakten een begin met de omwenteling. Paars-1 en Paars-2 hebben het karwei afgemaakt, waardoor Nederland omgevormd is van een sociale verzorgingsstaat tot een steeds kalere waarborgstaat, waar burgers nog slechts beperkte garanties voor een goed leven wordt geboden. ‘Zoek het zelf maar uit’, is de boodschap die er nu in gehamerd wordt. Zo’n houding heeft diepgaande gevolgen voor de houding die burgers in de samenleving gaan innemen.

Wat ik de politiek zo kwalijk neem is dat ze zó fragmentarisch naar die zaken heeft gekeken. Dit was een politiek van kortetermijndenken. Men heeft een hele generatie mensen met de verkeerde boodschap de wei ingestuurd. Nu komen de mensen er gefrustreerd van terug. Waarom is het ziekteverzuim zo hoog in het onderwijs en in de zorg? Dat heeft allemaal hiermee te maken. Men heeft niet willen inzien wat de essentie van die sectoren is. Vervolgens heeft men niet genoeg geld willen vrijmaken en tweedeling in kwaliteit en toegang toegelaten. Het gevolg is dat veel mensen die in die sectoren werken de moed opgeven of vervallen in cynisme. De centrale vraag is dus: hoe kunnen we bevorderen dat het weer anders wordt en dat we leren inzien dat de prijs voor de enorme economische groei van de afgelopen jaren veel te hoog is geweest? Ik vind dat we de mensen in de zorg, het onderwijs en de veiligheid minstens evenveel en wellicht nog meer moeten betalen dan de markt, omdat zij de samenleving zoveel bieden.

In de jaren tachtig werd ook de wetenschap weggeprofessionaliseerd. Ik neem het academici kwalijk dat zij dat hebben laten gebeuren. Ze hebben niet tijdig geprotesteerd, terwijl ze wel een eredoctoraat geven aan iemand die de barcode heeft uitgevonden. Educatie en wetenschap zijn belangrijke pijlers onder de beschaving. Wat voor samenleving zijn we als de wetenschap zich laat hoereren door derden, door geldstromen van mysterieuze multinationals die een claim willen leggen op wetenschappelijke ontwikkelingen? Als er geen publieke hoedster meer is voor de onafhankelijkheid van de wetenschap, die ons zoveel gebracht heeft en in de toekomst nog zoveel kan brengen?

Dom, heel dom

Een politicus is iemand die over dergelijke vragen moet nadenken, die verbanden ziet en de lange termijn in gedachten houdt. Daarvoor is hij gekozen. Maar ze hebben het gewoon laten lopen! In de jaren negentig werd gezegd: we zijn allemaal geontideologiseerd; er is alleen nog maar pragmatisme. Hoe kunnen we zorgen dat het financieringstekort en de staatsschuld worden teruggebracht, de euro geïntroduceerd, het bruto binnenlands product groeit enzovoorts. Maar naar de kwaliteit van het bestaan keek niemand om. En dat was oliedom!

In 1994 verdween, voor het eerst in zijn bestaan, het CDA uit de regering. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht h ad den de christelijken het land mede geregeerd, het gemaakt tot wat het was, met alle goede maar zeker ook heel veel foute kanten. ‘Opgeruimd staat netjes’, dachten velen. We gingen over op paars. Het klonk aardig maar was merkwaardig, dit monsterverbond van oude tegenpolen: de sociaal-democraten en de liberalen. Ik heb toen gezegd dat de paarse faç ad es van karton zouden blijken te zijn en dat klopte. Paars bleek in werkelijkheid de voortzetting van het eerdere beleid met andere partijen. Sterker nog: de neoliberale revolutie bereikte zijn hoogtepunt onder Paars; alles werd gaandeweg uitverkocht en de overheid diskwalificeerde zich steeds meer. Mensen gingen geloven dat het niet anders kon en gaven Paars voldoende steun om acht jaar lang aan de macht te blijven.

Paars leek weg te komen met allerlei wantoestanden: de arrogantie, de sorry-democratie, de vriendjes- en achterkamertjespolitiek. En de totale neutraliteit als het ging om datgene wat gewone mensen bewoog; de problemen die zij ondervonden in de volkswijken, de integratie, de wachtlijsten. Toch broeide onder de oppervlakte de onvrede. Mensen zeiden tegen elkaar: ‘onze vaders en moeders hebben verdomme dit land opgebouwd! Nou moeten ze hulp hebben, maar die is er niet en plaats in een verzorgings- en verplegingshuis nog minder.’ Waarom heeft de politiek daar niet over nagedacht en zolang gewacht met investeren? Hetzelfde verhaal geldt voor veel meer terreinen, zoals de bus en het spoor. De politiek heeft gedacht: ‘het spoor, dat is een uitvinding uit de 19e eeuw en daar gaan we nu niet meer in investeren. ’ Het beschikbare geld ging vooral naar het transnationale langeafstandvervoer en naar het goederentransport. Het lokale en regionale vervoer werd verwaarloosd. Met materiaal en infrastructuur werd slonzig omgegaan en de samenhang werd verbroken. Het resultaat daarvan kunnen we dagelijks zien.Wie de situatie in Engeland had bestudeerd, had kunnen weten dat privatiseren of ‘verzelfstandigen’ van het spoor niet werkt. Al ver voor de verzelfstandiging in Nederland, werd het spoor in Engeland een ramp. Er werd niet geïnvesteerd in onderhoud van rails en treinstellen, wat tot een hele reeks ongelukken leidde. Maar als je daarop in Nederland wees, deed iedereen of het aan de Engelse aard lag in plaats van de aard van het neoliberalisme. Nu weten we beter maar zitten we met de gebakken peren.